Robert Saudek als manipulator in de Eerste Mediaoorlog

 

Den Haag, 1915. In de villa van freule von Fetukowicz aan de Bankastraat souperen de diplomaten van de Centrale Mogendheden. Zij bespreken de Hollandse neutraliteit in de Grote Oorlog die het Europese continent die dagen in duisternis hult. Aanwezig zijn de Duitse vertegenwoordigers von Hartenfels en Graaf zu Blakke, de Oostenrijks-Hongaarse gezant graaf von Fetukowicz, de viceconsul prins Laudon-Neudorf, en een Turk. Die laatste spreekt vloeiend Weens met de Hongaren en Oostenrijkers, en vloeiend Berlijns met de Duitsers.

‘Nederland is een kikkerland,’ mompelt Graaf Blakke, ‘de Hollanders staan als ooievaars met hun lange navels klaar om de vetste brokken uit de vreemde sloot op te pikken.’ De andere Duitse gezant is milder over het kleine, neutrale land in het oog van de orkaan: ‘De Hollanders hebben diepe, innerlijke waarde, die iemand op het eerste gezicht niet opvalt. Misschien komt het omdat zij geen propaganda maken voor hun beschaving, maar integendeel alles doen wat zij kunnen om niet in het volle licht te worden gezet.’

 

Propaganda voor een beschaving

De bovenstaande scène is fictief en komt uit het boek Diplomaten: Een Haagse Roman uit 1922. De Tsjechisch-Oostenrijkse schrijver Robert Saudek schetst daarin een beeld van het diplomatieke gekonkel ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, en maakt invoelbaar hoe de internationale strijd doorwerkte in de ‘neutrale’ Haagse salons, achter de tafelschikking van de Oostenrijks-Hongaarse graven, baronnen, koninklijke raden en prinsen. 

Saudek wist waarover hij schreef. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte hij namelijk zélf in Den Haag voor het Oostenrijks-Hongaarse ministerie van Buitenlandse zaken, en na de Eerste Wereldoorlog zou hij op de loonlijst staan van de Tsjechoslowaakse ambassade. Tijdens de oorlog had hij lustig met de Oostenrijkse en Hongaarse graven meegeflaneerd over de boulevards van Scheveningen, en daar zijn oor te luisteren gelegd. Saudek sprak meerdere talen (waaronder Nederlands) en was een geniale netwerker.

De roman werd een succes en beleefde meerdere herdrukken. De ondertitel ‘Haagse Roman’ is een knipoog naar Louis Couperus’ Eline Vere, en het boek heeft er wel iets van weg. Ook Saudeks roman verhaalt over strubbelingen in de upper-class en eveneens staat een gevoelige jongedame centraal (de Tsjechische mejuffrouw Maria Psanec) die zich onbegrepen waant in de Haagse society-kringen. Anders dan bij Eline Vere geeft de Eerste Wereldoorlog dit boek een spannende en serieuze ondertoon. En die brengt ons ook nader tot de auteur van deze roman, de mysterieuze Robert Saudek. Hij stamde uit een oud Boheems geslacht en had al voor de oorlog naam gemaakt als schrijver en dichter. Na de oorlog werd hij een wereldberoemd en zeer invloedrijk ‘grafoloog’ (handschriftdeskundige) en schreef de belangrijkste standaardwerken over dit onderwerp.

Interessanter nog is dat hij tijdens de oorlog een hoofdrol speelde in het beïnvloeden, lijmen, bespelen en bijsturen van de zogenaamd ‘neutrale’ Nederlandse pers. Saudek zou tegengif bieden op de vooral in het dagblad De Telegraaf gevoerde ‘hetzerei’ tegen de Centralen. Saudek, kortom, was een soort mediamanipulator avant-la-lettre.

 

Neutraliteit

De Eerste Wereldoorlog was de eerste grote mediaoorlog van de twintigste eeuw. Regeringen zetten de nieuwe mogelijkheden van massacommunicatie optimaal in om het volk te mobiliseren, kort te houden of de mond te snoeren. In de mediawereld vonden dan ook revolutionaire ontwikkelingen plaats: de eerste grote persbureaus gingen internationaal opereren en nieuwe communicatiemiddelen zoals de telegraaf en de telefoon boden mogelijkheden voor een andersoortige journalistiek, op dezelfde wijze zoals vandaag de dag Twitter en Facebook het medialandschap ingrijpend blijven veranderen en vormen.

Vanwege de precaire, breekbare Nederlandse neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog hield de regering in Den Haag de kranten nauwlettend in de gaten: geen van de oorlogvoerende landen – de Centralen of de Geallieerden – mocht worden geschoffeerd of geprovoceerd, en de zeldzame journalist die toch enige speldenprikjes uitdeelde aan Berlijn, Sint Petersburg, Londen of Parijs, die wachtte arrestatie en zelfs gevangenisstraf.

Nederlandse kranten raadpleegden daarom de persbureaus van over de grens in gelijke mate en zoveel mogelijk naast elkaar. Dat waren Havas in Parijs, Wolff in Berlijn, Reuters in Londen en het Telegraaf Agentschap in Sint Petersburg. Opvallend genoeg liep de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie – die toch echt in 1914 als eerste de oorlog had verklaard – behoorlijk achter in de oorlogsverslaggeving. Dit was misschien typisch voor de ouderwetse en conservatieve Monarchie, die op de laatste benen liep en van binnenuit verscheurd werd door nationale spanningen. Het Rijk leek verloren: op de Balkan en aan andere oostelijke fronten leed het Oostenrijks-Hongaarse leger nederlaag op nederlaag.

Nederlandse krantenlezers lazen vooral over wat er in de buurt gebeurde, in de loopgraven in België en Noord-Frankrijk, of op de Noordzee. Natuurlijk, de ontwikkelingen dicht bij huis waren relevant nieuws, maar de Engelse en Duitse mediacampagnes – inclusief de schokkende Greuelpropaganda – zorgden er extra goed voor dat Nederland op de hoogte bleef.

Oostenrijk-Hongarije telde niet mee, althans, zo leek het. Pas in 1915 groeide in Wenen het besef dat er niet alleen slag moest worden geleverd aan het front, maar ook in de media. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stationeerde een mannetje in Den Haag die de Nederlandse media moest voorzien van klinkende, mooie stukken over de grote glorie van het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Dit ‘mannetje’ in Den Haag, dat was Robert Saudek.

 

Een niet aan te lijnen teckel

Saudek wist het spel goed te spelen. Als dekmantel gebruikte hij het persbureautje “Hollands Nieuwsbureau” op de Van Speijkstraat 7, en vanaf 1915 begon hij vanuit daar artikelen te leveren. Naar buiten toe fungeerde de Haagse Willem Nevens als chef, maar binnenskamers werkte vooral Saudek aan de nieuwsgaring. Vele regionale en landelijke dagbladen namen zijn stukken over, en in de loop der jaren groeide zijn bereik uit tot zelfs heel Europa, en ver daarbuiten. Hoewel het nieuwsbureau niet alleen over Oostenrijk-Hongarije schreef, bleef nieuwsgaring uit deze regio wel zijn specialisme. Wie op de krantenbank van Delpher zoekt op Holl. N.B. of de geheimzinnige afkorting H.N. zal stuiten op nieuwsartikelen waarin de Monarchie en de dynastie opmerkelijk goed uit de verf komen.

Doordat Saudek de Nederlandse media minutieus volgde, kon hij ook aan Wenen rapporteren hoe de publieke opinie dacht over de Dubbelmonarchie. Dikke rapporten in het Haus,- Hof und Staatsarchiv in Wenen bewijzen dat Saudeks rol essentieel was bij het opzetten van een pro-Habsburgse mediacampagne in Nederland. De communicatiewetenschapper Joan Hemels ontdekte in het Weense archief dat Saudeks hand-en-spandiensten niet goedkoop waren, en bovendien omstreden. Regelmatig klaagden Weense ministers over deze ongrijpbare ‘teckel’ in Den Haag, die hen het vel over de oren trok. Het Ministerie schreef: ‘Saudek en zijn bureau zijn zonder twijfel nuttig en van waarde, maar hij heeft, als een teckel, zijn eigen wil en laat zich geloof ik niet aanlijnen.’ Die observatie bleek correct, want Saudek bood zijn diensten ook voor geld aan aan de Duitsers. Hoewel de Duitsers en de Oostenrijkers bondgenoten waren, heerste er toch een soort competitie, die Saudek handig wist te gebruiken, voor eigen gewin.

Het omkopen van kranten gebeurde zeer regelmatig tijdens de Eerste Wereldoorlog, en ook in Nederland. Zo werd het pro-Duitse tijdschrift De Toekomst betaald vanuit Duitsland, en de rabiaat anti-Duitse (en anti-Oostenrijkse) krant De Telegraaf kreeg fikse sommen geld vanuit Sint Petersburg en Parijs om het lezerspubliek in Nederland te doordringen van de slechtheid van de Centralen. Saudek rapporteerde niettemin aan Wenen dat de Nederlandse journalisten toch lastig om te kopen waren. Volgens Saudek lieten alleen ‘lomperiken’ (Lumpen) zich omkopen om een mening op te schrijven. Anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk waar volgens Saudek de ‘lomperiken zich in de beste gezelschappen begeven’, merkte hij dat Nederland vol was van ‘lomperikken’, maar dat ze niet zo ontzettend veel invloed hadden op brede lagen van de bevolking. Misschien, al is dat niet zeker, doelde hij daarmee op de nog heel strikte verzuiling.

Saudek ging subtieler te werk, zodat er geen schandalen zouden ontstaan. Zo assisteerde hij journalisten die naar de oostelijke fronten wilden reizen om daar positief te berichten over de Oostenrijks-Hongaarse legers. Het is waarschijnlijk dat zij hiervoor toch welzeker allerlei gunsten ontvingen, die dan weer rechtsstreek uit Wenen kwamen.

Uit de geheime correspondentie tussen Den Haag en Wenen, die Hemels heeft bestudeerd, blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten Saudek tegen het einde van de oorlog steeds minder vertrouwden. Dat was niet onterecht, want Saudek toonde zich heimelijk en soms openlijk voorstander van een onafhankelijk Tsjechoslowakije. Het Habsburgse veelvolkerenrijk zou hoe dan ook ten onder gaan en Saudek leek zich te beraden op de toekomst. Het was zaak zich op tijd aan één van de landen te binden die uit de Habsburgse as zouden oprijzen, in het nieuwe Europa. En hij was, per slot van rekening, een Tsjech.

Zijn opdrachtgevers in Wenen vonden deze flirt met de Tsjechische zaak iets van een ‘echte jood’. In één nota van het ministerie van Buitenlandse Zaken concludeerde de Hongaarse Graaf Szechenyi dat Saudek een ‘politieke opportunist’ was en als zodanig niet ‘geheel te vertrouwen’.

 

Vrede in het nieuwe Europa

Met de wapenstilstand van 1918 was Saudeks werk gedaan, en als een dief in de nacht verdween hij. Het nieuwsbureautje aan de Van Speijkstraat bleef nog enige jaren bestaan, maar had alle glans verloren, en verdween medio jaren twintig. Saudek zelf keerde terug bij zijn oude liefde, het schrijven. In het nieuwe Europa zonder Duitse, Oostenrijks-Hongaarse, of Ottomaanse veelvolkerenrijken schreef hij vervolgens de ‘Haagse’ Eerste Wereldoorlog-roman, waarin hij zijn protagonisten niet liet vechten aan het front, maar daarentegen deftig en levensecht liet converseren over propaganda, het omkopen van kranten, en het bedrijven van spionage. Saudeks geheime gegoochel met nieuws in de oorlogsjaren schemert hier en daar door in de scènes van de roman. Een hoofdstuk begint met een veelzeggende passage over hoe Haagse krantenlezers de oorlog beleefden, en hoe zij – allicht dankzij Saudek – grote belangstelling hadden gekregen voor de ‘reuzenslag’ aan de oostelijke fronten: ‘Dag en nacht braakten de kanonnen in Vlaanderen en Frankrijk hun vreeslijke vracht. Tienvoudige luchteskaders zoemden bij dag en nacht boven de tot puin geworden steden, maar dat alles maakte in Nederland geen indruk meer. Men was er aan gewoon geworden, en het werd vervelend. Het eenige wat nog spanning en belangstelling wekte, was het Oostelijk front. Daar was nog beweging, daar woedde de reuzenslag, die de beslissing kon brengen.’

Na de oorlog werkte Saudek nog enige tijd in Den Haag als diplomaat voor de Tsjechoslowaakse ambassade, zich onderwijl specialiserend in het analyseren van handschriften. Die nieuwe hobby paste bij hem: het analyseren van eventueel vervalste handschriften is bij uitstek iets voor iemand met een scherp oog voor subtiliteiten en een passie voor geheimzinnigheid.

Het verhaal van Saudek is aardig als voetnoot in de geschiedenis van Den Haag in de Eerste Wereldoorlog, maar werpt vooral nieuw licht op de neutraliteit in de media van Nederland. Het is, en zo concludeert ook Joan Hemels in zijn afscheidsrede, naïef te denken dat de Nederlandse pers echt neutraal was in de Grote Oorlog. Krantenredacties lieten zich in met schimmige figuren met geheime agenda’s uit het grote, oorlogvoerende Europa, en de Eerste mediaoorlog woedde net zo goed in het bedaarde, zogenaamd veilige Nederland. De opportunist Saudek wist die naïviteit goed te bespelen, en gebruikte het neutrale Nederland om eerst de Oostenrijkse en Hongaarse regering te promoten, daarna de Duitsers en de Tsjechoslowaken, en uiteindelijk zichzelf. Mocht Saudek vandaag geleefd hebben, dan zou hij het geweldig hebben gedaan als spin-doctor in de zogenaamde mediacratie. Hij was, in 1915, een van de vele wegbereiders.

 

Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift “Haagse Historie”. –> Neem een abonnement!