08 Jul Baron aan de bal (Over de geschiedenis van Engelse sporten in Den Haag)
Nergens in Europa waren balsporten zo populair als in Engeland. Aan het eind van de negentiende eeuw brachten Nederlanders uit de hogere standen deze Britse hobby over naar deze kant van de Noordzee. Daarbij speelden de Haagse baron Arnoud van Brienen en zijn landgoed Clingendael een belangrijke rol.
Zeker in de tijden van lockdown is het landgoed Clingendael voor aan huis gekluisterde Hagenaars een populaire bestemming. En masse zoeken zij er frisse lucht en wandelen in kolonnes door de goed verzorgde Japanse, Franse en Engelse tuinen. Behalve wandelaars vind je er joggers, fietsers en paardrijders, en in de nabije omgeving wordt tennis, golf, hockey en rugby gespeeld. Zouden de bezoekers weten dat ze een uitje maken naar een van de belangrijkste lieus de mémoires van de Haagse sportgeschiedenis?
Een grote rol in die geschiedenis is weggelegd voor Baron Arnoud van Brienen van de Groote Lindt. Aan het eind van de negentiende eeuw gebruikte hij zijn landgoed Clingendael als proeftuin en speelweide voor de introductie van allerlei – vooral Engelse – sporten, zoals cricket, hockey en voetbal. Als sportmecenas (en liefhebber) liet hij de beste sportvelden en de meest indrukwekkende renbanen aanleggen, en gaf zo een belangrijke impuls aan de populariteit van sport als vermaak en vrijetijdsbesteding in Nederland. Al deze inspanningen leverden hem de bijnaam ‘Sportbeschermer’ op.
Van kunst naar sport
Arnoud van Brienen van de Groote Lindt stamde uit een geslacht van steenrijke katholieken, die met een handelshuis in Amsterdam hun rijkdom hadden vergaard. In de Napoleontische tijd hadden de Van Brienens hun financiële mogelijkheden ook omgezet in politieke status. De Bonapartes maakten Willem Joseph van Brienen zelfs maire van Amsterdam, een functie die hij vervulde van 1811 tot 1813.
Vanwege de banden met de Franse overheersers en hun in Noord-Holland impopulaire geloof konden de Van Brienens in Amsterdam geen aansluiting vinden bij de protestantse adel en daarom verplaatsten ze zich naar de hofstad. Zo verbleven ze steeds vaker in hun landhuis Clingendael, vlakbij Huis ten Bosch. Vervolgens netwerkten zij zich in bij de Oranjes. Tot de mannelijke lijn van de Van Brienens ophield in 1903, was er altijd wel een familielid honorair kamerheer aan het hof.
Wie het breed heeft, laat het breed hangen, en dat deed de familie. Net als de meeste aristocraten in die tijd investeerden de baronnen in schilderijen en één van hen, Willem Diederik Arnold Maria – kortweg ‘Thierry’, liet in het midden van de negentiende eeuw een stadspaleis bouwen om ze te kunnen tonen. Dit gebouw kennen we tegenwoordig als Hotel des Indes aan het Lange Voorhout.
Thierry’s zoon Arnoud was echter niet gecharmeerd van het paleis en de daarin opgehangen kunst. Statische beelden deden hem niets. Hij zocht – geheel in de sfeer van die tijd – snelheid en beweging. En zo gebeurde het dat hij het paleis verkocht en zijn pijlen richtte op de nieuwe rage die hij had leren kennen in het societyleven van de Britse elite: sport!
Engelsche spelen
In de negentiende eeuw waren Europeanen anders gaan nadenken over lichaamsbeweging. Door de industrialisatie ontstond meer vrije tijd, in elk geval voor de elite. En door de urbanisatie rezen er zorgen over de gezondheid van stedelingen en hun groeiende afstand tot de frisse buitenlucht. Niet alleen in het leger, maar ook daarbuiten werden jongeren geacht te werken aan hun lichaam.
In Duitsland zou deze behoefte aan frisse lucht en beweging uiteindelijk leiden tot de oprichting van de Wandervögel. Het bewegen kreeg daar meteen ook een nationalistisch oogmerk: de natie, ‘het volk’, moest gezond zijn en het contact met de mythische natuur behouden.
In Engeland waren de burgers – vooral de elite –al geruime tijd vertrouwd met sportieve lichaamsbeweging in de vorm van een spel met een bal, stok of een combinatie daarvan. Het van oorsprong volkse spel cricket was in de achttiende eeuw al een standaardactiviteit op Engelse kostscholen. In de negentiende eeuw besloot de Engelse upper class ook andere sporten aan het curriculum toe te voegen.
Het ruige landelijke ‘mob football’ – waarbij de bewoners van het ene dorp om een bal vochten met bewoners van een ander dorp – werd omgetoverd tot een min of meer beschaafd spel voor de elitaire public schools. Het is waarschijnlijk dat deze sport, voetbal dus, Nederland bereikte via Engelse docenten en leerlingen op elitaire kostscholen. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw deden jongens op kostschool Noorthey in Veur (bij Voorschoten) met plezier aan ‘Engelsche spelen’, zoals cricket en een vroege versie van het voetbal zoals we het nu kennen.
Aangeharkte gazons
Baron Arnoud van Brienen was in contact gekomen met de Engelsche spelen via zijn schoonfamilie. Nadat hij in 1865 was hertrouwd met de half-Britse Maria Louisa Niagara barones van Tuyll van Serooskerken, verbleef hij steeds vaker aan de andere kant van de Noordzee en raakte daar bekend met de statussymbolen van de Engelse aristocratie: tennisbanen, voetbalvelden, paardenrenbanen en cricketvelden, alle op mooie, groene, aangeharkte gazons.
Veel Europeanen keken met ontzag naar het Westen. Het Britse Rijk, dat zich uitstrekte van Londen tot Delhi en van Melbourne tot Vancouver, stond destijds aan het hoofd van de wereld. Engelsen waren op alle terreinen toonaangevend: in de economie, handel en politiek en op militair, maritiem en cultureel gebied.
Het kasteel- en paleisleven van de ‘Europese’ aristocraten in Nederland stond in somber contrast tot het vrije, zonnige leven van de Engelse rijkelui, die zomaar in loszittende, witte kleren naar buiten gingen om in de frisse lucht tennis of cricket te spelen. Van Brienen begreep dat hij zich kon onderscheiden als een modern aristocraat door zich te modelleren naar een Engelse landheer. Hiermee zette hij zich af tegen zijn voorouders, en tegen het volk.
Alles grand chique
Een echte landheer begint uiteraard met paarden. In 1882 opende Van Brienen een naar de standaard van die tijd hypermoderne paardenrenbaan. Hagenaars konden er komen kijken naar de paardenraces, en daarop wedden. Het Algemeen Handelsblad beschreef de sfeer treffend: ‘De heren van de Nederlandse Harddraverij-Vereniging zijn reeds in de vroege ochtend op de been om alles te schikken en te ordenen. Zij draven haast even hard als de paarden het straks zullen doen en de controle laat niets te wensen over, tot grote spijt van de boertjes die zo graag hadden willen doorglippen.’
Er is geen twijfel over mogelijk: deze evenementen zijn er voor de elite. Zo schrijft de krant: ‘In de verversingstent van Monchen is alles Haags: goed, en niet te goedkoop.’
De paardenwedrennen waren een groot succes en smaakten Van Brienen naar meer. Zo organiseerde hij vanaf 1883 op zijn landgoed ook een groot sportevenement waarvoor hij de beste cricketspelers uit Engeland liet overkomen. Veel van deze spelers gingen in Engeland van landhuis naar landhuis voor rijkeluistoernooien. De edelen verdienden er goed aan, want bij deze toernooien werd volop gewed.
De ‘Clingendaelweken’ van baron van Brienen dienden zeker niet alleen de sport. Toespraken over en weer, lunches en diners vormden een onlosmakelijk onderdeel van een cricketwedstrijd. De door Van Brienen opgeklopte grandeur maakte Clingendael daarom tot een plek waar de Haagse elite eindeloos kon zien en gezien worden.
Over de sfeer op de renbanen schreef het blad De Nederlandsche Sport:
‘Statige buigingen, eerbiedige salutaties, spreken op gedempte toon, liefst in het Fransch of Engelsch, prachtige toiletten, alles grand chique, zelfs de restauratie is grand chique ingericht, zoals nergens elders, en men betaalt dan ook grand chique prijzen. In één woord, Clingendael is het rendez-vous van de elegante wereld.’
Ballotagesystemen
De sportevenementen in Clingendael stonden niet op zichzelf. In diezelfde jaren raakten steeds meer verenigingen geïnteresseerd in de Engelse spelen en eigenden zich die toe. Muziekverenigingen en sociëteiten waren plaatsen waar mensen
Dit paste in de liberale politiek van de toenmalige overheid: niet de regering, maar verenigingen zouden zorgdragen voor het oplossen van maatschappelijke problemen, zoals zedelijk verval of matig onderwijs. Jongens die op de kostscholen voor het eerst cricket of voetbal hadden gespeeld, gingen dat als volwassene in clubverband doen. Zo ontstonden in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw overal cricketclubs, zoals de Haagse Cricket Club in 1878 en Olympia zes jaar later.
Het duurde niet lang voordat de cricketclubs ook het meer dynamische voetbal gingen spelen. Gaandeweg werd in deze eliteclubs een discussie gevoerd over het karakter van hun sportbeoefening. Moest cricket en voetbal een beschaafde vrijetijdsbesteding blijven voor de elite of mocht het plebs ook meedoen?
Door ingewikkelde ballotagesystemen bleven de meeste clubs gevrijwaard van arbeiders, al mochten die soms wel als ballenjongens fungeren. Tegelijkertijd waren er ook idealisten, zoals de Haarlemse clubvoorzitter Pleyte Daan de Clerq (een vriend van de sociaal hervormer Frederik van Eeden), die meende dat deze sporten een middel waren om de baldadige straatjeugd een gezonde en creatieve bezigheid te geven en ze zo als het ware op te voeden tot voorbeeldige burgers.
Wat meehielp aan de popularisering van voetbal, was dat de verenigingen hun bezigheden niet stiekem konden uitvoeren. Ze moesten naar buiten; het spel werd gespeeld in de openbare ruimte. Van Brienen bood daartoe alle gelegenheid. Hij had renbanen en tennisbanen aangelegd voor de elite, maar andere Hagenaars waren ook welkom om op zijn landgoed te voetballen, en later zelfs te hockeyen.
Als het maar rolde en rende
Baron van Brienen bracht sport en spel van overzee naar Den Haag om zich te profileren als een rechtgeaarde en moderne aristocraat in de stijl van Downton Abbey, de populaire Britse serie. Maar al doende zag hij grotere mogelijkheden. Zo was hij een van de donors en initiatiefnemers van de Internationale Sport,- Visserij en Paardententoonstelling in Scheveningen in 1892.
Hiervoor lieten de organisatoren een groot paleis bouwen, het imposante tentoonstellingsgebouw naar een ontwerp van de architect Wilhelmus van Liefland. Op deze manifestatie werd van alles gespeeld als het maar rolde en rende, van cricket tot kegelen en van tennis tot kolven. Ook waren er kunstexposities en hondenshows. Tot aan de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam, was dit het grootste sportevenement dat het land ooit had gekend.
Dit soort evenementen tonen aan dat Arnoud van Brienens ambities verder reikten dan Clingendael. Sommige van de sporten die hij naar Clingendael haalde bleven elitair, zoals golf, paardensport, cricket en – misschien in mindere mate – hockey. Voetbal daarentegen raakte vanaf de jaren twintig dermate gepopulariseerd, dat de ‘grande chique’ er wel vanaf was.
Waarschijnlijk had van Brienen helemaal niet voor ogen gehad dat de sportbeoefening in de twintigste eeuw nog zou uitgroeien tot een mondiaal massavermaak waar miljarden in om zouden gaan. Voor het leven van de baron zelf was het genoeg dat hij de ‘Engelse sporten’ op de kaart had gezet.
Dit artikel verscheen eerder in Haagse Historie. Neem vooral een abonnement!