De adem van turquoise honden in Dzjerzinsk (Over animisme en bezieling)

 

Aan het begin van deze eeuw trok de Amerikaanse antropoloog Barry Hewlett door Centraal Afrika om onderzoek te doen naar ebola. In 2002 maakte hij mee hoe een uitbraak in het Congolese dorp Mbomo meer dan honderd menselijke slachtoffers maakte. Tevens lagen overal in het woud karkassen van dode mensapen. Veel bewoners van het district geloofden aanvankelijk dat boze geesten middels tovenarij wraak hadden genomen op de bevolking, maar toen ze hoorden van de stapels dode gorilla’s begrepen ze dat er iets anders aan de hand was: ‘Tovenarij doodt niet zonder reden,’ vertelde een informant aan Hewlett, ’en doodt geen gorilla’s of andere dieren.’

Het is een interessante anekdote, beschreven in het boek Zoönose. Hierin vertelt wetenschapsjournalist David Quammen over allerlei virussen die overspringen van dier op mens. Tussen de vaak zeer minutieus vertelde biologische en epidemiologische verhandelingen valt deze spirituele interpretatie van ebola wat uit de toon. Quammen benadrukt echter dat epidemieën zich niet alleen laten bestuderen met empirisch onderzoek. Hij citeert de antropoloog Hewlett: ‘Laten we luisteren naar wat de mensen hier te zeggen hebben. Laten we uitzoeken wat er allemaal speelt. Zij leven al heel lang met epidemieën.’

Zo duikt via de antropoloog het animisme op in dit boek, als een oeroude taal van natuurlijke gestalten. Ik vond het niet zo gek: Onder de wetenschappelijke verhandelingen ligt namelijk een onwrikbare, animistische waarheid, en wel dat alle menselijke en niet-menselijke dieren, planten, virussen, cellen en bacteriën samen leven in elkaars wereld, en die delen, en vormen.

De opmerking van de informant in Congo stemt daarom tot nadenken: waarom zouden de geesten geen wraak nemen op gorilla’s, maar wel op de mens – de homo sapiens?

 

Wat bezielt de mens?

Het animisme kennen we als een parapluterm voor een brede waaier aan natuurgodsdiensten die gebaseerd zijn op het idee dat alles – ook materie, weersomstandigheden of abstracte begrippen – bezield is. Vanuit die overtuiging is het ook vanzelfsprekend dat er geesten en spoken bestaan, zowel goede als kwade, die talloze vormen kunnen aannemen. De gedaanteverwisseling staat centraal in het animisme: van dier naar mens en weer terug.

E.B. Tylor, een Britse wetenschapper, muntte de term in zijn boek Primitive Culture uit 1871. De naam ontleende hij aan het Griekse woord ‘anima’ dat zowel ‘ziel’of ‘geest’ als ook ‘adem’ of zelfs ‘lucht’ kan betekenen. Als een volger van Darwin bezag Tylor het animisme vooral in evolutionaire termen – en zo zouden zijn leerlingen dat na hem doen. Zo gesteld heeft de spiritualiteit van de mens een ontwikkeling doorgemaakt, van het primitieve ‘magisch denken’ van het animisme via de meer systematische, maar eveneens vaak onverifieerbare verklaringen in de religie naar de empirische, ‘harde’ analyse van de wetenschap, die nu (vooralsnog) leidend is.

Tylor concludeerde dat de animist sowieso verkeerd zit: ‘The savage or barbarian has never learnt to make that rigid distinction between subjective and objective, between imagination and reality, which results from scientific education.’ In dat licht heeft animisme een negatieve bijklank: wie gelooft dat de natuur tot ons spreekt, is primitief, kinderlijk en barbaars.

Het animisme lijkt desalniettemin terug te keren in de eenentwintigste eeuw. Mogelijk komt het door de ontkerkelijking in de Westerse wereld, of door de hang naar andere vormen van spiritualiteit, maar ik signaleer steeds weer allerlei vormen van animistisch denken, vaak met dieren in de hoofdrol. Bij de eerste lockdown was iedereen verrukt over al de beren, wolven en kangoeroes die door de lege straten scharrelden en daarmee ‘een signaal afgaven aan de mensen’. In de Groene Amsterdammer van 10 december 2020 schreef Jaap Tielbeke een indrukwekkend essay over het leed van de orca’s, waarin hij de retorische vraag stelde: ‘Kan het zijn dat de orca boos is op de mens?’. En vorig jaar verscheen het boek Radical Animism van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Jemma Deer. Hierin presenteert zij een ‘radicaal animisme’ als kritische houding in de eindtijd van ecologische rampen in het antropoceen.

Deers conclusies echoden na in mijn hoofd toen ik afgelopen weekend de nieuws-apps op mijn telefoon opende en daar las over de honderden door de kou verlamde schildpadden in Texas. Klimaatverandering dwingt ons te luisteren naar de dieren en andere niet-menselijke vormen van leven (en, zo vindt Jemma Deer, ook de niet-,menselijke, niet-organische materie). Dan heb ik het niet alleen over de ijsberen en olifanten, maar ook over de dieren die schitteren in afwezigheid, zoals in de zuurstofloze zones in de zo nabije Oostzee.

 

De gestalten, de vormen

Hoewel het (vermeend primitieve) animisme in de moderne tijd is gemarginaliseerd, is het nooit echt verdwenen. Het animisme leeft sowieso voort in de kunsten (denk aan maskers, kostuums en zoölogische verbeeldingen in de literatuur), en in onze taal. Daarbij gelden metaforen natuurlijk als het beste voorbeeld: onze taal is doordrongen van verbeelding en bezieling, en de dieren helpen ons grip te krijgen op de omgeving.

De in Ottomaans Bulgarije geboren Oostenrijks/Britse schrijver Elias Canetti putte uit het reservoir van dierlijke metaforen om grote twintigste-eeuwse thema’s te bestuderen, zoals massa-opstanden, oorlogen en dictaturen. Daarnaast slechtte hij de tegenstellingen die Tylor nu juist zo scherp had gedefinieerd: die tussen object en subject, tussen fantasie en realiteit en tussen verbeelding en wetenschap. Canetti’s werk staat bol van het magische, animistische denken. Zo schreef hij bijvoorbeeld dat het de taak is van ieder mens om te ontdekken uit welke dieren hij of zij ‘bestaat’, en hoe die dieren (verborgen in onszelf) zich tot elkaar verhouden. Ook meende hij dat de geschiedschrijving meer over dieren moest gaan, omdat zij – de dieren – de gestalten hadden aangereikt, als ‘mallen’, waarin de menselijke beschavingen zijn gevormd. Canetti legde in zijn geruchtmakende boek Massa en macht uit dat de Franse Revolutie niet begon met de bestorming van de Bastille, maar met een massaslachting van duizenden hazen in Bretagne. Hij concludeerde: ‘Vóór de omkering, die zich tegen de hoogsten des lands richt, stelt men zich schadeloos aan de allerlaagsten, de jaagbare dieren.’

Canetti’s analysen van roedels, meuten, hordes en massa’s bleken onlangs van pas te komen bij het duiden van de bestorming van het Capitool in Washington, en ik zag zijn naam terug in menig column en analyse. Ook hier weer het magische, dierlijke denken: Canetti’s provocatieve concepten bleken te helpen om grip te krijgen op de verwarring van het moment.

Bijzonder aan Canetti is dat hij de grenzen tussen menselijke en niet-menselijke dieren niet zag of wilde zien: hij beschouwde de dieren en mensen als gelijken. Zo ging hij veel verder dan alleen de vergelijking, want voor hem was er geen wezenlijk verschil tussen een kudde antilopen op de vlucht en een massa mensen in galop. Door de verbeelding – de bezieling – zag de mythomane Canetti mensengestalten in de dieren en dierenvormen in de mensen.

 

Bezieling van blauwe honden

Dat brengt me terug bij de ‘anima’, de ziel en de adem. Afgelopen week kwam in het nieuws dat straathonden in de Russische plaats Dzerzjinsk een gedaanteverwisseling hadden ondergaan. De dakloze dieren scharrelden rond bij een failliet-verklaarde fabriek waar ooit plexiglas werd vervaardigd. De vrije dieren waren daar blootgesteld aan een hoge dosis kopersulfiet in de lucht, die hun vacht had gekleurd in een onheilspellende blauwe en groene kleur.

Meer nog dan de droevige orca, de geketende circusolifant of de dode gorilla’s zag ik in dit bericht een signaal. Honden zijn immers door evolutie aan mensen gebonden, vanwege hun functie als afvalopruimers en aaseters. Bovendien is het waarschijnlijk dat mensen deze honden verwaarloosd en verlaten hebben. Zij leven van afval, maar zij zijn zelf óók afval van de stedelijke, moderne samenleving.  Het ongrijpbare – de luchtvervuiling – had in Dzerzjinsk een gedaante aangenomen in vlees, bloed en een ziel, en kwam zich op vier poten aandienen bij de mens – in het volle daglicht, dat niets aan de verbeelding overliet. Natuurgeesten hadden er niets mee te maken gehad. Het was de mens zelf die de honden de kleuren had meegegeven van gif en venijn.

Je zou deze verschijning van blauwe honden daarom goed kunnen verklaren aan de hand van de wetenschap: metalen in de lucht, een chemische reactie, een verkleuring van de vacht. Er is niets geheimzinnigs aan en dus zou een religieuze verklaring niet nodig zijn, vooral omdat we precies weten waarom die honden groen uitslaan. Toch zal vrijwel ieder mens met enige verbeeldingskracht kunnen beamen dat deze honden een waarschuwing brengen. Deze roedel, gekleurd in gifgroen en turquoise, bezielt de mens.

Dat brengt me tot de slotsom dat het animistisch denken zo primitief nog niet is. Misschien zijn we er nu, in de donkerste dagen van het antropoceen, eindelijk klaar voor.

 

 

 

 

Tags:
,