13 Dec De mens is een metamorfosebeest
Op 8 december vond er in De Balie een thema-avond plaats omtrent de heruitgave van Massa en macht van Elias Canetti. Ik las die avond een tekst voor over het “metamorfosebeest” in het werk van Elias Canetti. Hieronder de tekst. Er bestaat ook een video van de avond, zie Audio & Video of zoek op YouTube.
“Das schönste Standbild der Mensche wäre ein Pferd, wenn es ihn abgeworfen hätte.“
‘Op een avond, ik was uiteindelijk toch ingeslapen, wekte mij een reusachtige wolf, die zich over mijn kinderbed boog. Een lange, rode tong hing uit zijn bek en hij snoof verschrikkelijk. Ik schreeuwde uit alle macht ‘Een wolf! Een wolf!’. Niemand hoorde mij, er kwam niemand, ik schreeuwde steeds scheller en huilde. Toen kwam er een hand tevoorschijn, pakte de wolf bij zijn oren en trok zijn hoofd eronder vandaan. Daarachter stond mijn vader en lachte. Maar ik bleef schreeuwen: ‘Een wolf! Een wolf!’. Ik wilde dat mijn vader hem verjoeg.’
Dit is een scene uit De behouden tong, het eerste deel uit de reeks prachtige autobiografieën van Elias Canetti. Wat ik zo mooi vind aan deze scene is dat het kind, wanneer de vader zich kenbaar maakt als de wolf, nog steeds een wolf ziet. Freud zou er prachtig materiaal in vinden, maar dat is iets voor een andere bijeenkomst. Ik zie er voor nu vooral heel erg Elias Canetti in, ten voeten uit, of beter gezegd, ten poten uit.
Massa en macht is een heel dierlijk boek. Het leest als een natuurfilm van David Attenborough over de massamens.
Op elke pagina ritselt het, je hoort de dieren krabben en galopperen, de grond onder je voeten trilt van de reusachtige kuddes die voorbijtrekken – springbokken, gnoes en kangoeroes – en als het even meezit veranderen die personages weer in vele andere dieren. Vissen zwemmen in scholen voorbij, zwermen insecten vallen aan. Je weet nooit wanneer de mens ophoudt en het dier begint of vice-versa. Mens en dier zijn gelijk, als wezens in wording.
Dit is absoluut de charme van dit boek, dat je trouwens ook nog als een soort sprookjesboek kunt lezen. Steeds weer opnieuw vergast Elias Canetti zijn lezers op een mythe, een fabel, een prachtige legende over dieren die praten of kunnen vliegen of waggelen of snuffelen. Ze sterven en leven, ze leven en sterven, en ergens daartussenin bevindt zich, als een van de vele dieren, verborgen en verscholen, de blote aap, de mens.
Ooit probeerde Elias Canetti de schrijver Herman Broch uit te leggen hoe gazelles op de vlucht zichzelf organiseren, in een dichte kudde, elkaar beschermend voor het gevaar. Broch vond het maar een rare analyse en reageerde spottend: ‘Hoe weet u dat toch allemaal? Bent u zelf een gazelle geweest in een vluchtende kudde?”
Voor Canetti was dat helemaal niet zo’n rare vraag. Hij had de gazelle in zichzelf inderdaad ontdekt, op 15 juli 1927 – een revolutionaire dag in Wenen, waarbij het Justitiële Paleis in brand stond, en er een veldslag plaatsvond tussen arbeiders en de politie. Daar had hij de bijna spirituele ervaring opgedaan, in de kern van het gewoel, het gekrioel en het geduw en getrek, samengebald in een kluwen mensen, moest hij zich met anderen verwijderen van het gevaar, als gazellen voor de brand, en besloot hij de autobiograaf van de massa te worden. De menselijke of de dierlijke, dat maakte hem eigenlijk niet zo veel uit – ze waren één.
Er wordt wel eens gezegd dat Canetti’s dierlijke benadering een echo is uit zijn jeugdjaren in Roestsjoek, op de ruïnes van het Ottomaanse Rijk. In de Ottomaanse administratie bestond een naam voor de ongelovige massa van de onderdanen: Raya, letterlijk, de kudde. Zo klonken de Ottomaanse machtsstructuren van de vilayets en pasjaliks, waar herders leefden, en kuddes. Daar komt nog bij dat in de Ottomaanse samenleving dieren overal rondstruinden in de openbare ruimte, niet alleen de wereldberoemde Turkse straathonden en straatkatten, maar ook de lastdieren en paarden. Maar meer nog dan dat haalde Canetti inspiratie uit de Balkansprookjes die hij meekreeg van zijn kindermeisjes. Het is waar: in de verhalen en de epische lyriek van de Balkan wemelt het van de shapeshifters. Mensen en dieren slaan hun vleugels uit, stijgen op, sterven en staan dan weer op uit de dood, ze drinken bloed en worden vampiers en weerwolven, of versmelten met de ochtendmist om later terug te keren als vogel, knaagdier, insect of reptiel.
Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Canetti was welzeker een scherp observator, niet alleen van de geheimzinnige sprookjes, maar vooral ook van de moderniteit. Hij kende de volksopstanden, de massamedia en massaproductie, de totalitaire systemen en tenslotte de genocide. Niet voor niets zou hij naar eigen zeggen de twintigste eeuw bij de keel grijpen, en daarin figureerden niet zozeer de mystieke witte wieven en weerwolven, als wel de realistische dictators en massamoordenaars. Wat dat betreft zou je kunnen zeggen dat hij uit twee bronnen putte: enerzijds de mythologische oerbronnen van de volkscultuur, en anderzijds de massacultuur van de moderniteit. Maar beide soorten materiaal leidden hem naar dezelfde conclusie: de metamorfose van de mens in de massa, tot zwermend wezen.
Canetti ontstijgt zo de weerwolfmythe. Eén mens verandert niet in één dier, maar velen ondergaan tegelijkertijd een gedaanteverwisseling tot dier, als massa – sterk en geborgen in heet woedende, krachtige, euforische collectief door te zwermen of te galopperen (inderdaad, als gazellen). Het zijn wordingen zonder begin en einde, wordingen die nooit ophouden. De mens verandert niet in een dier, de mens is, als in een eindeloos gerundivum, een wordend dier.
(Even tussen haakjes: Het voortdurende en onafgebroken ‘worden’ is natuurlijk ook toepasbaar op Canetti, die met zijn kosmopolitische achtergrond steeds weer van land, taal, cultuur, gezelschap en vriendenkring moest wisselen, en vele gedaanten aannam in vele werelden).
Maar na het herlezen van Canetti’s meesterwerk besefte ik dat hij in zijn werk naast de mythologie en de moderniteit nog een derde weg openlegt naar de dierwordingen. De mens is, zo spreekt uit veel van zijn even geheimzinnige als ook waanzinnige aforismen, namelijk zelf een verzameling dieren.
Een van zijn aforismen luidt: “Hij denkt in dieren, zoals anderen in begrippen”. Het zou op hemzelf kunnen slaan: de gazellen in Canetti legden hem uit hoe de massa zich voortbeweegt. In een van zijn andere aforismen gaat hij nog een stapje verder, voorbij de begrippen: “Men zou eigenlijk de dieren in ieder mens willen uitlichten (auseinandernehmen, ontleden) en er een verstandhouding mee opbouwen.”
Dat klinkt allemaal heel raadselachtig, en daarom zal ik het illustreren met een voorbeeld. In 2013 verbleef ik meerdere maanden in Sarajevo om aan een boek te werken. In die dagen struinden enorme straathondenroedels door de straten, en die leidden tot heftige discussies in de samenleving. Sommige bewoners van de stad vonden dat ze allemaal gedood moesten worden, want ‘Sarajevo had al genoeg geleden’ tijdens het beleg in de jaren negentig. Anderen meenden dat de stad precies om die reden compassie moest tonen met de verschoppelingen: hoe kon je immers de straathonden afschieten wanneer Servische snipers jou jarenlang onder schot gehouden hebben?
De ziel van de bewoners van de stad resoneerde met die van de straathonden, en zo deelden de mensen en de dieren in hun leed – op zowel troostende als afschrikwekkende wijze. De straathonden lichtten iets op in de mensen, werden zowel projectie als belichaming. In de vele dieren die in de mensen huisden, werkte de hond in dienst van de troost, de angst, het trauma en het verdriet.
Communicatie tussen mensen en dieren kost veelal moeite en is soms onmogelijk, maar het delen van emoties gaat vrij eenvoudig – vooral met zoogdieren. De dieren raken onze diepste gevoelens en kijken door ons heen, ruiken de angst en de woede. Iedere dierenverzorger of hondenbezitter (of boer…) kan hier (hopelijk) over meepraten. Het dier in ons begrijpt het dier buiten ons. Er is een citaat van Sancho Panza, de brave, ietwat hondse steun en toeverlaat van de Cervantes-creatie Don Quichotte. Hij zegt: ‘Heer, het verdriet wordt niet gemaakt voor de beesten, maar voor de mensen, maar als de mensen er overdreven gevoelig voor zijn, dan worden zij beesten.’
In deze dagen van een wereldwijde klimaatramp vind ik dat we allemaal gevoelig moeten zijn voor dat gedeelde verdriet, het besef van eindigheid. Mochten we Sancho Panza een beetje gelijk geven, dan wordt het tijd om ons te gaan verhouden tot de beesten, om hun gedaante aan te nemen. Dat betekent dat we de zintuigen anders moeten gebruiken: op de grond gaan zitten hurken en luisteren naar het trommelen van de massa, het graven van de dieren in de grond, de woelratten en muizen, of hemelwaarts, de vlucht van de vogels, het gekrijs van de meeuwen boven de stad. En beseffen dat er nog meer is, voorbij de beperkte menselijke waarneming, de ultraviolete kleuren, het magnetisch veld, de supersonische geluiden van walvissen. Maar ook kan de mens meer nieuwsgierigheid tonen voor de talloze levens die in de mens schuilen, als hij eet of als hij gegeten wordt, als hij in contact komt met de bio-industrie en de bacteriën en virussen deelt met de dieren, en met de bacteriën, ook de elementen, en de verlangens.
Dat is, wat mij betreft, ook de relevantie van Massa en macht. Het is een boek over politieke manipulatie en vernietiging, maar ook een boek waarin we de mens zien worden wat hij altijd geweest is: een dier.