Den Haag, en wat er schuil gaat (over de mystieke kern van de Hofstad)

 

In haar roman De litteraire salon (1983) probeert de van oorsprong Haagse schrijver Andreas Burnier het mysterie van de Hofstad te vangen.

‘Den Haag lijkt een stad van ambtenaren, van fatsoenlijke mensen (zoals mijn vader), van rustige wellevende huisvrouwen (zoals mijn moeder), van noest naar de burgerstatus strevende arbeiders. […] Maar onder al deze keurigheid ging nu juist iets heel wilds schuil, gekker, wilder, vreemder dan welke publieke eigenaardigheden ook in Amsterdam. Oud-Indische vrouwen, gerepatrieerd uit het Jappenkamp of net op tijd, vlak voor de oorlog uitbrak, naar Europa en het moederland gevlucht (om hier honger te lijden), onbestemd deftige en toch straatarme mannen, zoals je hen verder alleen in Londen ziet, bizarre leden en aanhangers van zeer vreemde secten en coterieën, stokoude dorpsgekken, vormden een ondergrondse laag in de ogenschijnlijk zo gepolijste Haagse realiteit.’

Het is een sterk beeld, en ook herkenbaar: achter de dichte deuren van de statige Haagse huizen lijkt een geheime wereld schuil te gaan. Burnier is niet de enige schrijver die het zich afvroeg. Ook Ethel Portnoy, Paul Rodenko, Yvonne Keuls en anderen bezongen de geheime, onzichtbare kern van de Hofstad. Hoe is dit beeld van een stad als mysterie ontstaan? En spookt het inderdaad, hier achter de duinen?

 

Onttovering

De flair van Amsterdam is die van de zeventiende eeuw, en in Utrecht klinken de Middeleeuwen door. Den Haag, daarentegen, is verbonden met de late negentiende eeuw. En laat dat nu net een tijd zijn waarin Europa opnieuw op zoek ging naar het ‘Hogere’. Industrialisatie, het positivisme en technologische vooruitgang hadden geleid tot dat wat de Duitse socioloog Max Weber later de ‘onttovering’ zou noemen: wetenschappelijke ontdekkingen toonden dat niet God, maar de mens de wereld kon vormgeven. Maar niet iedereen gaf zich over aan die vermeende onttovering. Tegen een achtergrond van secularisering gingen mensen op zoek naar alternatieve vormen van religie. Den Haag leefde op in precies die tijd. Tel daarbij op dat aan het einde van de negentiende eeuw veel gepensioneerde ambtenaren, generaals en gouverneurs uit Indië naar de steeds prominentere hoofdstad van Nederland trokken. De notabelen hadden in den vreemde de ‘goenagoena’ leren kennen – de geesteswereld van de Indonesische tropen, en zij stonden open voor allerlei oosterse magie en mystiek.

En zo geschiedde het in 1859 in Den Haag dat een paar oud-Indiëgangers ‘Oromase’ oprichtten, het eerste Nederlandse spiritistische genootschap. Generaals, artsen en ministers kwamen bij elkaar om contact te leggen met de geesteswereld, of, in hun eigen woorden: ‘ter ‘vermeerdering van kennis der zoogenoemde onweegbare stoffen’. Ondanks een relatief kort bestaan, bleef het werk van Oromase lang rondzingen in de Haagse sociëteiten.

Het onderzoek naar het bovenzinnelijke uitte zich bovendien ook in nieuwe bewegingen, zoals de theosofie. De van oorsprong Russisch-Duitse zieneres Helena Blavatsky maakte in 1878 haar leer wereldkundig, die ze naar eigen zeggen ingefluisterd had gekregen door haar ‘meesters’ (mahatma’s). Haar eclectische mix van westerse en oosterse levensfilosofieën raakte een gevoelige snaar bij allerlei zoekende hoogwaardigheidsbekleders, intellectuelen, kunstenaars en schrijvers. Nederland, of althans Den Haag, was er snel bij. In 1881 stichtte een voormalig lid van Oromase genaamd Adelberth de Bourbon de eerste theosofische loge in Den Haag: Post Nubila Lux. Er zouden nog meerdere verenigingen volgen.

Blavatsky zelf – toen een spirituele wereldster – wist van de spiritistische ontwikkelingen in Den Haag en schreef over het verschijnsel van de ‘stenenregens’. Wat was het geval? Op klaarlichte dag vielen er om onverklaarbare redenen stenen uit de lucht, in de chique huizen van gouverneurs – in Indië, maar ook in Den Haag. Men zei dat deze stenen afkomstig waren van de Indische god Gandroewa of de bosgeest Wewe, die vanuit de koloniën helemaal meegereisd waren naar het Westen. Blavatsky had er lucht van gekregen door brieven van ene A.J. Riko uit Den Haag, die zijn ambtenarenbestaan afwisselde met dat van publicist. Hij schreef over hypnotisme, magnetisme, spiritisme en andere parapsychologie, en dus ook over stenen die uit de lucht leken te vallen.

Wellicht was deze Riko wel die typische Haagse magiër als in Burniers citaat: van buiten stijf en burgerlijk, van binnen wild en wonderbaarlijk.

Het visioen van Saint Germain

Tijdens het fin-de-siècle raakte Den Haag meer dan ooit betoverd door mystiek, magie en spiritualiteit. Het was de tijdgeest. Haagse schrijvers zoals Marcellus Emants en Louis Couperus lieten zich inspireren door de spiritualiteit van Indië, en schreven invloedrijke romans die door heel Nederland gelezen werden. Esoterische genootschappen schoten als paddenstoelen uit de grond: rozenkruisers, theosofen, antroposofen en Swedenborgianen, en allerlei mengvormen.

Het is interessant dat het epicentrum van die Haagse spiritualiteit te lokaliseren viel (en valt!) rondom Zorgvliet en het huidige Vredespaleis. Was dat toeval? Rudolf Steiner, de Oostenrijkse oprichter van de Antroposofische beweging, meende dat precies op die plek in de achttiende eeuw de Graaf van Saint Germain had gelogeerd, en daar een visioen had gehad over de meest mystieke plaats ter wereld. Omdat Steiner in de Franse graaf een reïncarnatie zag van de legendarische vroegmoderne mysticus Christian Rosenkreuz, wilde hij precies in dát deel van Den Haag verblijven. Ook nu nog bevinden de meeste esoterische gebouwen en occulte organisaties zich hier, in een straal van een kilometer om het Vredespaleis.

De oprichting van dat Vredespaleis in 1913 was mede daarom dan ook een mijlpaal in de spirituele ontwikkeling van Den Haag. Na de vredesconferenties van 1899 en 1907 had Den Haag zich verbonden aan het visioen van wereldvrede, mede omdat het internationale Hof van Arbitrage er gevestigd was. Voor vredesactivisten over de hele wereld groeide Den Haag uit tot een symboolstad, waar universele waarden konden gelden, en waar wonden konden helen. Een thuis voor de wereldvrede, en misschien wel voor de wereldziel. Die symboolfunctie werd nog versterkt in 1914, met de uitbraak van de Grote Oorlog. Terwijl aan alle fronten soldaten elkaar met machinegeweren neermaaiden, bleef in Den Haag de spiksplinternieuwe toren van een vredestempel overeind staan. Was het misschien de vrede, de afwezigheid van grof, machinaal geweld, die Den Haag wat lucht gaf om te blijven dromen? Te dwalen in het onzegbare?

 

Boekhandel Synthese

Tijdens diezelfde Grote Oorlog trok de Amsterdamse bibliothecaresse Lena de Beer naar de Hofstad. Zij bouwde de provisorische boekhandel Synthese om tot een belangrijk centrum voor esoterie, vooral toen ze er vanaf 1920 de scepter zwaaide. Na een korte periode aan de Hartogstraat verhuisde ze naar het Lange Voorhout. Synthese was veel meer dan een winkel, het was een centrum voor de spiritueel zoekende Hagenaar. Beneden bevond zich een ruimte waar bezoekers zich de tarot konden laten lezen en regelmatig organiseerde Synthese spiritistische seances, waarin mevrouw de Beer zelf als medium optrad.

De Haagse schrijver en Tao-kenner Henri Borel beschreef Synthese in 1930 voor de Soerabaja Courant als ‘een unieke instelling in ons land. Alleen den Haag bezit er zoo eene, en in het  buitenland alleen Genève en Stockholm. Het is in het geheel niet, zooals veelal wordt gedacht, een theosofische boekhandel, maar een intellectueel milieu, waar de verkoopster iedere belangstellende voorlicht, zoo hij dit vraagt, omtrent de verschillende geestesstroomingen van onzen tijd. De bezoeker en kooper kan er tot de synthese komen van alle nieuwe gedachten en geestesrichtingen, vandaar de naam.’

Mevrouw de Beer kreeg naar het schijnt ook boodschappen door van dezelfde ‘meesters’ (mahatma’s) die Blavatsky haar leer hadden ingefluisterd. Ze publiceerde de bevindingen in een tijdschrift (Ontwaking). Hierin plaatste zij zowel artikelen van ‘aardbewoners’ als ook representanten van de ‘onzienbare wereld’. Ze oogstte veel kritiek, en niet alleen uit de hoek van de gereformeerde en katholieke zuil. De theosofen vonden het onaanvaardbaar dat De Beer de namen van de mahatma’s van Blavatsky (vooral meester Morya en Koet Hoemi) zo oneerbiedig misbruikte. De helderziende Lena de Beer verdedigde zich in felle bewoordingen: ‘En de Meesters, die nu eenmaal MORYA en KOET HOEMI heeten, kunnen zich ten pleziere van de theosofen toch niet b.v. “Jantje” en “Pietje” gaan noemen?!’

Ondanks dit soort polemieken in de mystieke wereld bleef Synthese nog heel lang een baken voor spiritueel geïnteresseerde Hagenaars. In 1938 ging de winkel over in de handen van Noud Douwes, die het in 1980 overdroeg aan zijn zoon,  Reinoud Douwes. Die vertelt: ‘In de tijd van mijn vader was het nog een beetje geheim om je bezig te houden met spiritualiteit. Zo kreeg hij vaak het verzoek de boeken in bruin papier, of in ieder geval onherkenbaar, te verzenden. In mijn tijd, de jaren tachtig en negentig, was het al veel normaler.’ Hij lacht: ‘Op verjaardagen begonnen mensen bijvoorbeeld zo een gesprek over of ze “maagd” waren, of “boogschutter”.’

Douwes Senior noch Junior was helderziend, en zij runden Synthese in de tweede helft van de 20ste eeuw meer als een gewone boekhandel, zij het met een esoterisch aanbod. Spirituele bewegingen kwamen en gingen – de Haagse scene bleef ongekend groot. Douwes vertelt: ‘Dán schoot de Bachwan opeens weer omhoog, of dan kwamen er heel belangrijke astrologen die dan aan de weg timmerden, en dan weer Zen…’

 

New Age en verder

Deed heel Den Haag mee? Dat ook weer niet. Het ‘zand’ had zijn elitaire sociëteiten, alles achter gesloten deuren: de vrijmetselaars, de theosofen, de rozenkruisers. Voor wie het minder breed had was er in de nasleep van het hippietijdperk wel de mogelijkheid om alternatieve cursussen te volgen bij bijvoorbeeld het Paard van Troje. Een van de initiatiefnemers was Menno Swaak, die tegenwoordig een centrum voor permacultuur runt in het Zuiderpark. ‘Ik merkte dat de hasj, het bier en het popgebeuren storend konden werken op de meer subtielere activiteiten. Toen voelde ik dat ik een eigen centrum moest oprichten, alleen voor persoonlijke bewustwording in Den Haag’. Dit werd Stiltepunt, in de Achter Raamstraat. ‘Een echt mystiek centrum was het niet’, benadrukt Swaak. ‘Ik beschouwde Stiltepunt als een plek waar mensen bewuster konden nadenken over hun leven. We organiseerden behalve yoga en meditatie ook cursussen over natuurgeneeskunde en voeding, filosofie en kunst. Het was een plek voor bezinning, voor mensen die verschillende spirituele niveaus wilden verkennen.’ Swaak herinnert zich dat er echter weinig aansluiting was met de aloude Haagse esoterische genootschappen. Hij lacht: ‘De theosofen wilden onze foldertjes niet eens aannemen. Dan zeiden ze, wij hebben de indruk dat wij meer met de kern bezig zijn, en jullie een beetje meer met de periferie.’

Stiltepunt was dan ook een plek voor mensen die het spoor bijster waren geraakt, hetzij in hun persoonlijke, hetzij in hun maatschappelijk leven. Wat dat betreft paste het centrum ook bij de jaren tachtig, de tijd van economische problemen en daarbij horende werkloosheid. In diezelfde jaren vond ook de definitieve doorbraak plaats van de New Age, overgewaaid uit Amerika. Dit merkte Douwes in zijn boekhandel, en Swaak in Stiltepunt. De milieuproblematiek van die tijd keerde terug in de zoektocht naar het Hogere. ‘De oudere esoterische stromingen keken veel naar India’, legt Swaak uit, ‘terwijl wij in de jaren tachtig meer geïnspireerd raakten door de spiritualiteit van Amerikaanse Indianen, het begrip Moeder Aarde, de verbinding van mensen met de natuur. We brachten ook sjamanen uit het buitenland naar Stiltepunt, die vertelden over hoe ze de verbinding met de natuur maakten.’

 

Het mysterie Den Haag

In de jaren negentig van de twintigste eeuw moesten Stiltepunt en uiteindelijk ook Synthese hun deuren sluiten. Het neoliberale tijdperk vroeg om een lifestyle, en steeds minder mensen hadden zin en tijd voor jarenlange, grondige studie in de gnosis, astrologie of oosterse wijsheid. Hoewel veel esoterische genootschappen in Den Haag nog steeds bestaan, zijn ze lang niet meer zo imposant en actief als ze waren in het fin-de-siècle, tijdens de hoogtijdagen van de nieuwe mystiek.

Toch is Burniers geheim van Den Haag niet verdwenen, laat staan opgelost. Hoe is het dan toch zo gekomen, dat mystieke Den Haag? Is het de zeewind, of de geografische positie aan de rand (de afgrond?) van een continent? Heeft het te maken met de Oranjes, die eeuwenlang allerlei gebedsgenezers en spiritistische mediums hebben geraadpleegd? Feit is wel dat de mystiek van Den Haag vooral een elitair smaakje heeft. In het Laakkwartier dwalen allicht andere geesten rond dan rondom het Vredespaleis, onder de bomen bij de Soefi-tempel of voorbij het Antroposofische ziekenhuis.

Op de vraag of het Stiltecentrum ook in een andere stad had kunnen bloeien, antwoordt Swaak: ‘Den Haag heeft een functie, of zou een functie moeten hebben, als internationale stad van recht en vrede. Ik ben ervan overtuigd dat Den Haag dat nog niet heeft waargemaakt.  Ik denk ook dat in de geestelijke hiërarchie de bedoeling is, dat er begeleiding en sturing is. Het Vredespaleis is de prinses die nog moet worden wakker gekust. We hebben met Stiltepunt een rol gespeeld in het bewuster worden van het leven, maar dat is, in mijn visioen, eigenlijk onderdeel van wat Den Haags rol is in de wereld. Om bewuster te maken. Om te helen.’

Zou de sleutel tot het mysterie dan toch dat visioen zijn van de graaf van Saint Germain, over de meest mystieke plaats van Europa? En is het een verlangen naar wereldvrede dat de ziel van de stad draagt? Voorwaar: zolang het Vredespaleis als sprookjeskasteel nog niet helemaal wakker gekust is, zal Den Haag de geheimen niet prijs geven.

 

 

Dit artikel verscheen in het zomernummer (25) van tijdschrift Haagse Historie. Neem een abonnement om meer te lezen!