06 Jul Hoe honden verdwijnen in Sarajevo
Zwerfhonden bepalen voor een groot deel het straatbeeld van steden in Bosnië en Hercegovina. In hoofdstad Sarajevo is dit niet meer het geval. Je ziet ze tegenwoordig nauwelijks meer, althans niet in het centrum. Zijn ze vertrokken, uitgestorven, of vermoord?
In 2018 vertoonde de lobby-organisatie Eurogroup for Animals in het Europees Parlement de documentaire “A Dog’s Life: The strays of Sarajevo” van regisseur Maria Slough. Meteen aan het begin van de documentaire geeft de Britse acteur en dierenrechtenactivist Peter Egan een sfeerimpressie van Prača, het hondenasiel van Sarajevo. Hij heeft er geen woorden voor, en herhaalt steeds ‘it’s devastating’, met een triller in zijn stem. It’s devastating. Hij is zeker niet de eerste die over Prača vertelt. Schrijfster Slavenka Drakulic schreef erover en er zijn andere documentaires, zoals van de Franse filmer Julien Tridat. Prača – het ‘horrorasiel’ van Sarajevo – is uitgegroeid tot symbool van het hondendrama, dat zich in de afgelopen elf jaar in Bosnië heeft afgespeeld.
Iedereen die wel eens in Bosnië is geweest kent de zwerfhonden. Ze horen bij het straatbeeld, ze blaffen mee in de stadse symfonie. ’s Nachts doorkruisen ze de wijken op de heuvels, op zoek naar afval en aas. Deze ‘vrije’ dieren getuigen van een ontwrichting van de samenleving, eerst door de allesverwoestende oorlog van 1992-1995, en vervolgens door de transitie naar een kapitalistische markteconomie. De beesten kunnen er zelf niets aan doen dat ze tot afval van de samenleving zijn gemaakt, maar moeten het toch vaak met de dood bekopen. En dat – hun dood – is precies waar het hondenprobleem het sociale, biologische en hygiënische overstijgt: Sinds 2009 is het in Bosnië immers verboden om (gezonde) straathonden te doden.
In dit artikel vertel ik het verhaal van de ‘hondenoorlog’ van Sarajevo, die is begonnen met de invoering van de eerste dierenrechtenwet van 2009. Het is een verhaal dat de recente geschiedenis van Bosnië spiegelt, en waarin economische transitie en onverwerkte oorlogstrauma’s hand-in-hand gaan.
Een hondengeschiedenis
De geschiedenis van de straathonden op de Balkan gaat – voor zover ik kan nagaan – terug tot in de Ottomaanse tijd. Bronnen uit de negentiende eeuw tonen dat honden ook toen al door Sarajevo scharrelden – en niet tot genoegen van de bevolking. De krant Sarajevski Cvjetnik schreef in 1869: ‘In Sarajevo, vooral op de keizersbrug, scharrelen talloze groepen honden die honger lijden, en schade aanbrengen aan de omgeving… dit tuig, dat door de straten van Sarajevo loopt, heeft niemand enig nut te bieden, ze maken de straten vies, en in de nacht vallen ze iedereen aan, waardoor je niet vrij kunt lopen door de straten van Sarajevo. […] Waarom wordt dit geteisem niet gedood, of op een andere manier verwijderd, op een wettelijke manier?’
Sarajevski Cvjetnik kon de vraag onbeantwoord laten, want die honden wérden gedood. Zonder pardon. Zo ging het in de negentiende eeuw, en in de twintigste eeuw was het niet anders. In het socialistische Joegoslavië vingen de gevreesde ‘šintors’ (hondenmeppers) de honden overdag met netten en stroppen aan een stok, en brachten ze later naar een plek waar de jagers, of zijzelf, de ‘vrije’ honden konden doodschieten. Weliswaar niet in Sarajevo, maar wel in andere steden en dorpen schoten de jagers de honden ook wel ter plaatse dood. Hardnekkig is het gerucht dat in de tijd van het oude Joegoslavië de karkassen naar de zeepfabriek werden gebracht om vermalen te worden tot dierlijk vet.
Met het uiteenvallen van Joegoslavië staakten de šintors tijdelijk hun werk – er waren andere zaken om zorgen over te maken – en zo zwierven de honden door de kapotgeschoten straten van Sarajevo, Srebrenica, Bihać, Mostar. Meerdere verslagen in de databank van het Joegoslaviëtribunaal getuigen van ‘etnisch gezuiverde’ dorpen of steden in Bosnië, waar enkel nog straathonden leefden. De gruwelijke waarheid is dat de straathonden tijdens de oorlog konden overleven, het soms zelfs goed hadden. Ze aten het vee op van de gevluchte boeren, of ze knaagden aan de als afval achtergelaten slachtoffers van de bombardementen, mortieraanvallen en executies.
De wankele vrede van 1995 bracht niet de stabiliteit waar Bosnië naar had verlangd. Na de wapenstilstand vonden er nog allerlei grote volksverhuizingen plaats, en de ooit multiculturele samenleving van de Bosnjakken, Serviërs en Kroaten was in stukken gehakt. Door emigratie, maar ook door de naoorlogse armoede kwam er een nieuwe golf van straathonden. Mensen konden hen niet meer voeden, of gooiden de overtollige puppies op straat. Naar die verstoten dieren keek nauwelijks nog iemand om, ze waren verworden tot afval – ongedierte. Nog jaren na het vredesverdrag van Dayton joegen hondenmeppers en jagers op de straathonden, en kregen daarvoor betaald uit het gemeenschappelijk budget. ’s Ochtends verraadden alleen de bloedplekken of -sporen op straat dat de honden weer eens waren ‘opgeruimd’.
Dierenrechten, mensenrechten
Dit eindigde in 2009, althans, dat was de bedoeling. De vele Bosnische overheden namen een opvallend progressieve dierenwet aan die onder andere het doden van gezonde honden criminaliseerde. Het was de bedoeling dat Bosnië zich met deze dierenwet kon meten aan de ‘Europese standaard’ – al was die niet voor iedereen even helder. Voor sommigen waren straten zonder straathonden heel ‘Europees’, maar tegelijkertijd sommeerde diezelfde Europese Unie dat Bosnië humaner moest omspringen met de straathonden. Afschieten was uit den boze, uiteraard, maar de honden moesten het ook goed hebben. Wie ging er voor die honden zorgen? Europa?
Op paradoxale wijze begon met de wet ter bescherming van de dierenrechten niet de oplossing maar het probleem. Aanvankelijk leek het goed te gaan: het was vanaf dat moment immers verboden om gezonde straathonden te doden, en dus stopte dit voorlopig. De autoriteiten gingen echter niet over tot het ontwikkelen van de vereiste sterilisatiecampagnes en het bouwen van een gemeentelijk asiel. Dat zag je in het straatbeeld: niet-gesteriliseerde straathonden werpen soms meerdere keren per jaar, en die werpen ook weer. En die weer. Enfin, zo gaat dat met honden. In 2011, twee jaar na de invoering van de wet, leefden er ongeveer 11.000 honden op de straten van Sarajevo, op een bevolking van een kleine driehonderdduizend mensen.
Bij de politie bestond al vanaf het begin weerzin tegen de wet. Ze namen meldingen van dierenmishandeling niet serieus: ‘Ach, het is maar een hond’. Burgers beschouwden de wet als een bizarre opdracht uit het decadente Westen. De deelraadburgemeester van Novi Grad (Sarajevo) sprak op televisie zijn walging uit: ‘Ik vind het een schande dat we over straathonden moeten praten in een land waar nog steeds massagraven van de oorlog worden gevonden’. Dagblad Dnevni Avaz schreef: ‘In dit absurde land krijgen het Bosnische paard en de straathond wél een wet, maar zij die hun leven gegeven hebben [in de oorlog] worden in de wacht gezet.’ Een al te stereotype taxichauffeur in Sarajevo deelde me een mop over een Bosnische burgemeester die tegen vertegenwoordigers van de EU zegt dat hij geen interesse heeft in subsidies voor sterilisatieprogramma’s: ‘Jullie begrijpen het niet. Die honden neuken ons niet, ze bijten ons!’ Hij kon er zelf smakelijk om lachen. Direct daarop was de chauffeur weer ernstig: ‘Het kan niet zo zijn dat de gemeenschap voor straathonden gaat betalen, terwijl velen geen medicijnen kunnen betalen. Mensen hier in Bosnië leven soms als honden, dat probleem moet voorrang krijgen.’
Hoe kon het gebeuren dat de dierenrechtenwet de situatie niet verbeterde, maar verergerde? Het is een vraag voor Selmir Velic, de veterinaire inspecteur van het kanton Sarajevo. Hij ontvangt me in zijn krappe werkkamer in een overheidsgebouw in het centrum van de stad. Het is duister in zijn kamer, en behalve een glinsterende poster van een blije labrador op de muur is het interieur karig. Hij beseft maar al te goed dat de veterinaire inspectie zelf in gebreke is gebleven. Als de inspectie – hij dus – in 2009 meteen was begonnen met het verplicht stellen van sterilisatie en het chippen van honden, dan had de situatie nooit zo kunnen escaleren.
‘De wet was echt in orde’, bromt hij, ‘maar het is een veeleisende wet. Om die goed na te kunnen leven is veel voorbereiding nodig. Daar was geen tijd voor. Opeens moesten we allerlei dingen gaan uitvoeren waar het systeem in Bosnië helemaal niet op gebouwd was. Er moest een register komen, met een administratie.’
Hij steekt een sigaret op, zucht, en vervolgt: ‘De Balkan-mentaliteit speelde hierbij een grote rol. Als er in één zin te vaak ‘of’-‘of’-‘of’ staat dan doet niemand zijn werk. De wet zegt bijvoorbeeld “Dit moet uitgevoerd worden door óf het kanton Sarajevo, óf de gemeente, óf het ministerie…”. Vervolgens schoof iedereen de verantwoordelijkheid af op een andere bestuurslaag.’
Het is me niet duidelijk of het afschuiven van verantwoordelijkheid in Bosnië een kwestie van ‘Balkanmentaliteit’ is, of van krakkemikkige vredesplannen, opgelegd door de Amerikaanse onderhandelaars en de Verenigde Naties, maar die vraag laat ik even in het midden. Het is een feit dat politiek in Bosnië slecht functioneert, en dat toont zich ook in de hondenproblematiek.
Hondenoorlog
En zo vermenigvuldigden de honden zich. Groepen van drie, vier honden op straat groeiden uit tot groepen van vijf, zes, zeven en soms meer dan tien honden. Binnen een jaar na de eerste telling was het aantal straathonden opgelopen tot een ruwe 12.400. Omdat het straatleven niet geschikt is voor schoothondjes, bestonden die roedels meestal uit potige, stevige honden. Kranten schreven over ‘roedels’ die ‘de stad aanvielen’. Het dagblad Dnevni Avaz, nooit te beroerd om sensatie op te kloppen, verklaarde de oorlog aan de ‘agressieve roedels’. De verhalen gingen een heel eigen leven leiden: Roedels vielen mensen aan, beten kinderen in het gezicht, jaagden op katten en andere huisdieren en in de rurale gebieden waren de kippen hun leven niet meer zeker. Een algeheel gevoel van onveiligheid waarde rond in Sarajevo, op de straten waar men nog verse herinneringen koesterde van gevaarlijke bendes, en losgeslagen, agressieve meutes.
De escalatie van het hondenprobleem na de invoering van de dierenrechtenwet van 2009 vertoonde rare gelijkenissen met de mensenoorlog van vijfentwintig jaar daarvoor. Het begon met het opkloppen van vijandbeelden. De rol van de media was groot. Kranten als Dnevni Avaz stookten het vuur op, en in toenemende mate werden de honden een soort ongrijpbare vijand – een staatsvijand, nummer 1. Toen die sfeer was ontstaan, zagen profiteurs en criminelen kansen liggen; ze zouden die honden wel eens uit het straatbeeld laten verdwijnen, in ruil voor poet. Sommige lokale, regionale, kantonale en landelijke politici gingen in zee met die schimmige businessfiguren. De ondernemers zouden de honden ‘opruimen’ in ruil voor grote sommen overheidsgeld (onder andere van EU-fondsen of donaties uit het buitenland), en de politici konden daarmee hun beloftes van ‘schone straten’ nakomen, en vervolgens stemmen winnen.
Een saillant detail: voor de hondenverdwijntruc werkten politici en ondernemers uit de normaliter gescheiden entiteiten regelmatig samen. In 2012 deden Bosnische dierenrechtenactivisten de ontdekking dat honden uit Sarajevo naar de republiek Srpska werden gebracht om daar te worden vernietigd. Zo omzeilden Bosnjakse politici de verantwoording thuis, in de Federatie, en konden ze hun handen wassen in onschuld. In hetzelfde jaar opende Sarajevo het asiel in Prača, in het oostelijke kanton van Goražde. Door dat asiel in een ander kanton te plaatsen – ver weg van de stad – konden wederom allerlei regels worden omzeild, en bovendien: het was dermate verafgelegen, dat pottenkijkers uit Sarajevo – activisten, sentimentele toeristen of burgers – vooral wegbleven. Dat was met opzet zo geregeld.
Toch gingen er mensen heen. Een van hen was activist Dalida Kozlic, die zich vastbeet in de kwestie. In februari 2020 ontmoet ik haar in Bosnië. Ze vertelt over haar sterke vermoedens van witwaspraktijken en criminele handjeklap in de straathondenwereld: ‘Er is genoeg geld in het overheidsbudget om de honden te laten vangen, te steriliseren, en terug te brengen op straat of naar een asiel. Maar zo werkt het niet. Iemand die werkzaam is voor de gemeente heeft een neef, die kan een asiel regelen, daar worden de honden gedood, dan kan hij het geld delen, of hij neemt het geld. Die asielen zijn in handen van private organisaties waar mensen werken die niet getraind zijn om die honden te vangen op een manier die wettelijk acceptabel is. Die honden verdwijnen van de straat, of ze verdwijnen uit het asiel en niemand weet waar ze heen gaan. De gemeente zou al dat gemeenschapsgeld kunnen uitgeven aan een asiel dat open is voor bezoekers. Maar dat doen ze niet. Liever investeren ze het geld in de private, louche ondernemingen van vrienden die alleen maar gebaat zijn bij het feit dat er honden op straat zijn, die weer kunnen verdwijnen.’ Dalida is heel stelling: ‘Ze verdienen eraan, en de politici verdienen er ook aan.’
Een jaar na de opening van Prača kwam een NGO uit Sarajevo naar buiten met onthullingen. Rondom het asiel ontdekten de activisten vier massagraven, waarin tussen de dertig en honderdzeventig dode honden waren verborgen. In de opslag van Prača vonden ze een reusachtige berg rottend vleesafval, bedoeld voor de honden, en een pallet met dozen chocoladekoekjes die over de datum waren (chocolade is voor veel honden giftig, soms dodelijk). Uit officiële documenten bleek dat šintors dat jaar 1500 honden naar Prača hadden gebracht. Op het moment van onderzoek waren er 150 honden uit het asiel geadopteerd, en er bevonden zich nog 500 honden. Prača kon niet uitleggen waar die andere grofweg 850 honden waren gebleven. Toen dit bericht in de media kwam, ontsloeg de eigenaar van Prača de directrice.
Temidden van al die hondenstrijd streek de internationale gemeenschap neer in Bosnië, en wel in de vorm van het Engelse Dogs Trust. Het betrof een honderd jaar oude hondenliefdadigheidsorganisatie gefinancierd door de Britse elite, die wereldwijd programma’s opzet ter bescherming van straathonden. Media-woordvoerder Sanja Bianculli ontmoette ik in de zomer van 2019. ‘Dogs Trust’, vertelt ze, ‘kwam aanvankelijk naar Bosnië om te kijken hoe ze lokale overheden konden helpen om die wet goed te handhaven, maar al snel ontdekten ze dat de lokale autoriteiten zo ontzettend ingewikkeld zijn in dit land, dat we besloten tot het ontwikkelen van nieuwe programma’s.’ Die nieuwe programma’s betroffen vooral vaccinatie- en sterilisatie-acties van zowel straat- als huishonden, maar ook trainingen voor dierenartsen en šintors, educatieprogramma’s voor kinderen en volwassenen, hondenscholen, lobby- en mediacampagnes, en zelfs adoptieprogramma’s. Alles in fullcolour, met vriendelijke muziek als begeleiding, en een glimlach. Het moest op Britse, ‘Europese’ wijze: beleefd, gedistantieerd, en alles vanuit een eindeloze liefde voor de trouwe, brave Bonzo.
Met de komst van Dogs Trust leek de vrede in de hondenoorlog nabij, maar achter de schermen – achter de billboards met lachende labradors en tevreden baasjes – ging de vernietiging gewoon door. In 2014 herdacht Sarajevo het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, en het stadsbestuur verwachtte duizenden bezoekers waaronder ook veel staatshoofden. In zo’n tiptop trekpleister was voor de honden geen plaats. Ook het bezoek van paus Franciscus in 2015 ging gepaard met een hondenopruiming. Dierenactivisten, maar ook gewone burgers vroegen het zich af: Overleefden de honden de schoonmaak? Waar gingen die honden heen? Naar Prača?
Op weg naar Prača
In februari 2020 besluit ik Prača zelf te bezoeken. Mijn gids is Fahrudin Bravo, in hondenredderskringen staat hij bekend als ‘Tsaki’. Als we elkaar ’s ochtends vroeg ontmoeten voor een Bosnische koffie op de heuvels van Sarajevo stelt hij zich voor als een ‘vijand van de šintors’. Hij is een radicaal: voor het bedreigen van hondenmeppers zat hij al een keer vast. Hij klimt over hekken van asielen, speurt gewonde honden op in afgelegen plekken en in buitenwijken, haalt geld op voor eten van straathonden en post non-stop berichten op social media over het leed van zijn stadgenoten op vier poten, behalve de honden ook de katten. Hij schuwt grote woorden niet, online staat zijn stem doorgaans op CAPS LOCK. Tsaki heeft fans over de hele wereld, ook in Nederland en België. Bewonderaars beschouwen hem als een soort Robin Hood van de honden. ‘Zonder internet zou ik dit werk niet kunnen doen’, legt hij uit.
Samen rijden we de stad uit, door het ‘schuldig landschap’ ten oosten van Sarajevo. Tijdens het rijden stuurt Tsaki Whatsapp-berichten en checkt hij Facebook voor het laatste hondennieuws, en mompelt over de verdwijningen van de honden. ‘Ze gaan niet meer naar Prača’, vertelt hij, ‘maar worden voortaan naar een ‘dierenartsenpraktijk’ gebracht in Novi Grad, een verder afgelegen deelgemeente van de stad. Niemand mag daar in, en de honden komen er nooit meer uit. We hebben al meerdere malen geprobeerd inzicht te verkrijgen wat er daar met ze gebeurt.’
We passeren het Servische deel van Sarajevo, en rijden door Pale, ooit het epicentrum van de Olympische Winterspelen van 1984. Tijdens de oorlog bevond zich hier het hoofdkwartier van de Bosnische Servische premier Radovan Karadžić. In Pale werden etnische zuiveringen uitgedacht, en van daaruit kwamen de orders. Ik zie een hond langs de kant van de weg liggen. Of is het een vos? Het beest is dood, zoveel is zeker. Tsaki belooft dat we op de terugweg even gaan kijken.
In het Servische deel van Prača parkeert Tsaki de auto. Hij weet feilloos de katten te vinden. Ze krijgen brokjes. Nadat hij de katten heeft gevoed treft hij de honden bij een grote container langs de kant van de weg. Hij haalt twee blikken uit de auto en schudt die leeg. De beesten storten zich op de enorme brokken.
We verlaten het eerste (Servische) Prača, en rijden meteen het tweede Prača in, in de Bosnische Federatie – honderd meter verder. Op het plaatsnaambordje staat Prača in het latijnse en cyrillische schrift geschreven, al is de cyrillische naam moeilijk leesbaar, omdat iemand die wild heeft doorgestreept met zwarte verf. Dan vervolgen we onze weg naar het derde Prača – het hondenasiel. We verlaten de verharde weg en rijden door een sinister, grijzig bos. Het is er verdacht stil, je hoort nauwelijks vogels fluiten. Ik moet denken aan de ontredderde Peter Egan in de documentaire: It’s devastating.
Tsaki heeft me al voorbereid: er is niets meer te zien in Prača, de vernietiging vindt nu elders plaats. De overweldigende ook internationale aandacht voor het ‘horrorasiel’ Prača heeft er voor gezorgd dat de Bosnische autoriteiten deze straathondengevangenis hebben aangepakt en tegenwoordig leven de honden er eigenlijk vrij redelijk. Er is een beetje ruimte, er is voer, en er is veterinaire controle.
Aan het einde van de onverharde weg ligt de ‘opvang voor verlaten honden’. Aan weerszijden bevinden zich steile hellingen die dicht bebost zijn met naaldbomen. Voordat we het asiel binnentreden, binden we plastic zakken om onze schoenen, om geen virussen of infecties te verspreiden, of mee terug te nemen naar Sarajevo.
Trauma
Met de opzichters gaan we langs de hokken, en Tsaki begroet de honden als een soort Sinterklaas die snoep komt uitdelen. Ondanks zijn vriendelijke voorkomen, en zijn snoepgoed in blik, zijn de honden gereserveerd en angstig. Veel honden hebben hun stem verloren, ze blaffen niet, ze staren, en ijsberen rond in hun kale, betonnen hokken. Anderen zitten roerloos, als waren ze opgezet door een taxidermist. De honden communiceren een peilloos diepe droefheid.
De verzorger legt me stuk-voor- stuk uit wie de honden zijn, en vertelt over wat ze hebben meegemaakt. Drie jaar na het drama van 2012 bevonden zich nog ruim 700 honden in het asiel, terwijl er maar plek was voor 250. Op de heuvel tussen de naaldbomen bevond zich een losloopgebied, waar de honden elkaar op leven en dood bevochten. De sterke en grote honden aten de zieke en zwakke honden op. In de hokken, waar het daglicht nooit kwam, stond de modder dertig tot veertig centimeter hoog. Hij wijst aan: ‘Ratten en muizen klommen in de hekken die kleefden van de modder en het bloed. Veel honden knaagden de afrastering open en braken los, of wanhopige medewerkers lieten ze met opzet los in de bossen rondom om het asiel.’
Hij schudt zijn hoofd, en trekt een somber gezicht. Ik had al over deze ontsnapping gelezen tijdens mijn krantenonderzoek: de uitgehongerde dieren maakten de omliggende dorpen onveilig, waardoor de boeren in de buurt naar hun wapens grepen, die ze nog hadden bewaard uit de oorlog.
De jaren van de grootste ellende zijn voorbij, het kanton heeft Prača opgekocht van een lokale tycoon, en draagt er zorg voor dat excessen uitblijven. De overgebleven honden zijn de laatste getuigen van de horror van weleer. In het kantoortje zitten we met Tsaki en de opzichters nog wat na te praten, en we horen dat de directeur die in 2012 verantwoordelijk was voor de misstanden, nu een nieuwe functie heeft bij een dierenwelzijnsorganisatie in Sarajevo. Tsaki schudt zijn hoofd: ‘Ik weet nog dat er provisorische proeven werden uitgevoerd op dieren, hier in het kantoortje.’ Hij wijst naar een kamertje, waar nu een paar zaken voer liggen.
De vernietiging heeft zich verplaatst, naar een plek uit het zicht. Mijn verzoek om binnen te komen bij de ‘opvang’ in Novi Grad werd niet ingewilligd. Ik kreeg alleen een document vol stempels, waarin stond dat ik een officieel verzoek moest indienen bij het ministerie van het federale kanton Sarajevo. Het bevreemdde me dat ik voor zoiets eenvoudigs zo hoog in het systeem toestemming moest vragen. Bosnië kennende kon dat zeer lang duren en door de Corona-crisis kon ik er niet meer op wachten. Tsaki zegt me dat ik het op mijn buik kan schrijven: ‘Niemand mag daar naar binnen, ik ken helemaal niemand die daar binnen is geweest.’ Ook Sanja, de woordvoerder van Dogs Trust, geeft me weinig kans: ‘Ook wij staan niet op goede voet met de autoriteiten van Novi Grad.’ Later zie ik persberichten op de website van de deelgemeente staan, waarin de Engelse liefdadigheidsorganisatie direct wordt aangevallen op een manier die doet denken aan die van Orbán en Poetin versus de internationale NGO-sector, met argumenten als: buitenlandse inmenging, ondoorzichtig, vijfde colonne.
Op de terugweg rijden Tsaki en ik weer langs Pale en bespreken de wereldpolitiek. Het is februari en in China grijpt het Corona-virus om zich heen. Tsaki vertelt me mee dat hij het niet heeft op China, want ‘iedereen die slecht is voor honden, is mijn vijand’. De hond ligt er nog steeds. We parkeren de auto vervaarlijk langs de razende auto’s en Tsaki draagt er zorg voor dat het karkas iets verder weg in de berm komt te liggen. Hij maakt foto’s op het niveau van het asfalt en keert terug in de auto.
Later die dag zie ik op Facebook dat Tsaki de foto van de dode hond langs de kant van de weg heeft geplaatst. Iemand reageert eronder met een warrig verhaal over dat China met het Corona-virus gestraft is voor de dierenmishandeling en het eten van honden, en dat Bosnië op een dag ook zal worden getroffen. Honderden anderen houden het bij een klik op de verdrietige emoticon. Het bijschrift van Tsaki luidt: “Kleine goede, lieverd. Bosnië-Hercegovina, 12:20 uur”.
Dit artikel verscheen ook op http://www.donaustroom.eu