In de buik van de vis

Tijdens de ‘intelligente lockdown’ moet ik regelmatig denken aan Jonas, de profeet in de buik van de vis.

Drie dagen en nachten zit hij daar, in de blubberige buikmassa – wanhopig, maar op een bepaalde manier ook veilig, ver weg van het woeden van de wereld. Wat doe je in de buik van een vis? Afwachten, en het Hogere verzoeken. Besloten in de donkere maag wacht Jonas af naar welke ongewisse toekomst de vis hem zal brengen. Het licht bereikt hem enkel door de baleinen, gedempt. Ook geluiden van de echte wereld komen binnen in doffe, domme klanken. Drie dagen in afzondering, totdat God hem, zo staat geschreven in de Bijbel en in de Koran, laat uitbraken op het strand.

Als docent in het hoger onderwijs verblijf ik niet dagen, maar maanden in de buik van de vis. De wanden van mijn werkkamer dempen de realiteit, en wat er binnenkomt is enkel te beleven in talloze minuscule pixels (als wuivende wolken plankton), het klaterende getik van mijn toetsenbord (als vallende druppels buikvocht) en de onheilspellende ‘Nhwng-Nhwng-echo’s van Whatsapp (alsof er ergens ver weg een potvis voorbij zwemt en een signaal afgeeft. Wie weet wat voor waarschuwing).

Ik ben niet de enige die zich ophoudt in de buik van de vis. Landen, volken, politici, kunstenaars, burgers: allemáál zitten we in de buik van de vis, in afwachting van het moment dat we uitgebraakt worden in de wereld zoals we die dachten te kennen.

Eerste dag
Tachtig jaar geleden schreef George Orwell het essay Inside the Whale. Een essay zo raadselachtig en achteloos bij elkaar gemompeld, dat het lijkt op een orakelboodschap. Het begint als recensie (van het boek Tropic of Cancer van Henry Miller), vloeit dan over in een analyse van de Britse modernistische literatuur, en mondt tenslotte uit in een profetische diagnose van de eindtijd waarin Orwell leefde.
‘Nu ik dit schrijf is er opnieuw een Europese oorlog uitgebroken, schrijft hij ergens – terloops. Het was 1940. ‘Het zal óf een paar jaar duren en de gehele westerse beschaving aan stukken scheuren, óf het zal onbeslist eindigen en het pad effenen voor weer een andere oorlog, die de klus voor eens en voor altijd zal klaren.’

Duister, somber. Het essay herlees ik regelmatig en steeds zie ik er andere dingen in: de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog, de End of History, de Coronacrisis, de opwarming van de aarde. Het toont de kwaliteit van Orwells schrijfstijl en de reikwijdte van zijn verbeeldingskracht.

Hoe zag Orwell zijn tijd in de buik van de vis? Hij gebruikte de metafoor vooral om kritiek te uiten op zijn Engelstalige collega-schrijvers. Orwell vond het opmerkelijk, zo niet onverkwikkelijk, dat Britse midden- en upperclass schrijvers weemoedig badderden in geïsoleerde college-sentimentaliteit en zich bezighielden met het bezingen van in de knop gebroken liefdes (Hard cheese, old chap! – riposteert hij ergens sardonisch), terwijl in Italië de fascisten door de straten marcheerden en in Duitsland de Nazi’s hun eerste concentratiekampen bouwden. Sterker nog, hij meende dat zijn collega’s de gruwelijkheden eigenlijk in al hun afzijdigheid ‘accepteerden’. Het inspireerde Orwell tot het schrijven van een van de bekendste opsommingen van de twintigste-eeuwse literatuur. Ik citeer het origineel: ‘To say “I accept” in an age like our own is to say that you accept concentration camps, rubber truncheons, Hitler, Stalin, bombs, aeroplanes, tinned food, machine guns, putsches, purges, slogans, Bedaux belts, gas masks, submarines, spies, provocateurs, press censorship, secret prisons, aspirins, Hollywood films, and political murders.’

Orwell illustreert de literaire afzijdigheid in tijden van Hitler en Stalin met het verhaal van de profeet Jonas in een walvissenquarantaine. ‘It is, of course, obvious why. The whale’s belly is simply a womb big enough for an adult. There you are, in the dark, cushioned space that exactly fits you, with yards of blubber between yourself and reality, able to keep up an attitude of the completest indifference, no matter what happens.’

Ik begrijp dit. Ook ik zit in mijn cocon, comfortably numb, en ergens ver daarbuiten tiert het virus welig. Pom-tie-dom, de wereld gaat eraan. Ik smeer nog een boterham met tonijnsalade.

Een claustrofobisch bestaan blijkt een pervers verlangen. Europese landen sluiten de grenzen en steden worden hermetisch afgesloten, uiteraard om het virus tegen te houden, maar ook omdat het sommige autocraten uitstekend uitkomt. De buitengrenzen van de Europese Unie gaan dicht en de vluchtelingen hebben het nakijken (de situatie op veel Griekse eilanden is terug bij 2015).
Wanneer je zegt ‘ik ga akkoord’ in deze tijd, is het alsof je zegt dat je akkoord gaat met Chinese concentratiekampen voor Oejgoeren, Poetin en Trump, Kim Il Sung en Loekasjenka, cyberattacks, Thuisbezorgd.nl, machinegeweren, Bots op Twitter, zuiveringen van Rohingya, slogans, mondmaskers, complottheorieën, propaganda, internetcensuur, politiegeweld, televisietalentshows met kinderen, datadictatuur en politieke moorden.

Orwell zou daar, met de kennis van nu, aan hebben toegevoegd het opwarmen van de aarde en het smelten van het ijs op Groenland. Dat brengt ons tot de kern van de metafoor: hoe veilig is het nou eigenlijk écht, daar in de buik van de vis?

Tweede dag
Het interieur van de vis – de blubberige massa, het muffe, gedempte geluid, de borrelende blob-blob-praat van de vaderlandse columnisten en tv-tafelexperts – kreeg bij mij een nieuwe betekenis na het lezen van het boek Extinctie van René ten Bos, voormalig Denker des Vaderlands en tegenwoordig een veelgelezen ondergangsfilosoof.

Daar dook de metafoor weer op, zij het in een andere context. Ten Bos filosofeert over het menselijk parasitisme als oorzaak voor het verdwijnen van andere diersoorten. Hij verwijst naar het boek Le Parasite van de Franse bioloog Michel Serres, die tot de conclusie komt dat de mens in wezen een parasiet is. Kenmerkend voor een parasiet is dat die neemt zonder iets terug te geven.  De mens eet de dieren, zuigt hun bloed en kruipt in hun huid (in het leer, in de pels, onder het bont). En dat is waar Jonas verschijnt. Volgens Serres is de profeet namelijk een representant van alle mensen die de dieren en planten van binnenuit opeten. Ten Bos citeert: ‘Hij moet hebben geparasiteerd op de walvis.’

Eens te meer werd me duidelijk dat de mens binnen in de buik van de vis niet veiliger is. Dat de mens parasiteert op de vis, en daarmee sterft en verdwijnt de vis. Van Ten Bos leerde ik dat de hoeveelheid vis in de Noordzee ten opzichte van honderd jaar geleden met 94% is afgenomen. Mocht iemand willen wegkruipen in de wegzwemmende vis: veel ruimte is er niet meer, althans, niet in de Noordzee. Die vis loopt zelf gevaar, met alles wat zich in zijn buik bevindt. De bestemming van de vis, kortom, is de bestemming van Jonas. Als mens en dier überhaupt ooit ergens hadden kunnen schuilen – in een ark, bij of in elkaar, in een paradijs – dat is dan nu onmogelijk.

Ik besmeer mijn laatste boterham met goedkope, roze smurrie uit een plastic bakje van de Albert Heijn. Zal de derde dag in de vis de laatste zijn? Hoe lang kan ik nog parasiteren?

Orwell, George

 

Derde dag

Natuurlijk, er is geen buik van de vis, althans, niet zo één waar mensen in kunnen rondhangen op zachte, vochtige, comfortabele kussens. Zo concludeert ook Salman Rushdie in zijn essay Outside the Whale uit 1984, waarin hij scherpe kritiek levert op Orwells orakelstuk. Rushdie is verbijsterd dat Orwell zich in 1940 neerlegt bij de aanstaande vernietiging. Met afgrijzen citeert hij de grote Britse essayist: ‘Seemingly there is nothing left but quietism – robbing reality of its terrors by simply submitting to it. Get inside the whale – or rather, admit you are inside the whale (for you are, of course).’

Het is echt Orwell, de latere schrijver van ronduit politieke romans zoals Nineteen-Eighty Four en Animal Farm, die het zegt: de schrijver moest zichzelf opsluiten in de vis, in afwachting totdat de wereld zichzelf in ‘een nieuwe vorm’ zou hebben geschud. Rushdie vindt dat in 1984, vijf jaar voordat de Berlijnse Muur valt, onacceptabel conservatief en fatalistisch. Hij pleit voor engagement. We moeten ons boos maken over onrecht, de stem verheffen, en de illusie loslaten van een leven in de vis.

Op het doffe Twitter lees ik over Trumpisme, de samenzweringstheorieën en de dictatuur van Xi. De camera’s van Hongkong, de verdwijnende bossen, een brand in Siberië, het virus, de virusmaatregelen en zij die het bestrijden. In de VS doden politieagenten een onschuldige zwarte man. Nertsenfokkerijen worden geruimd. Moet de wereld zich inderdaad eerst in een nieuwe vorm schudden? Orwells woorden echoën na in mijn hoofd totdat ik besluit het originele verhaal maar eens op te zoeken. Er staat nog wel een Bijbel in de kast. Hoe verging het Jonas nadat God hem weer uit die vis had gehaald? Hoe ervaarde de profeet, eenmaal uitgebraakt op het land, het weerzien met de wereld?

Terug op het land

God stuurde hem naar de zondige stad Ninevé, waar hij Zijn waarschuwing moest laten klinken, aangevuld met een dreigement: mochten de stedelingen hun gedrag niet veranderen, dan zou de stad en al haar inwoners – inclusief de dieren! – worden verzwolgen. Jonas wilde deze waarzegger niet zijn en vluchtte naar zee. God echter strafte hem met een verblijf in de vis. Eenmaal teruggeworpen op het land ging Jonas dan toch maar met hangende pootjes naar de reusachtige stad Ninevé (ter grootte van drie dagreizen) en hij waarschuwde: ‘Nog veertig dagen, dan wordt Ninevé weggevaagd!’

De koning van de stad begreep dat Jonas geen onzin praatte en riep alle bewoners op om zich in een oude zak te kleden en in de as te zitten om daar de menselijke zonden te overdenken. ‘Laat iedereen anders gaan leven,’ zei hij, ‘en breken met het onrecht dat hij doet.’
Daarna wordt het verhaal interessant. Jonas gaat op een heuvel zitten om zich te verkneukelen over de ondergang van Ninevé. Wie doem preekt, zal doem oogsten. De profeet krijgt (van God) een boompje met wat gebladerte boven zijn hoofd, zodat het zonlicht hem niet hindert en hij goed zicht heeft op de zondvloed. De bewoners van Ninevé, zowel de dieren als de mensen, gaan echter over tot het vasten. God krijgt medelijden met dit volk dat letterlijk in zak en as zit en spaart Ninevé.

Maar dat is niet de bedoeling! Jonas wil Ninevé vernietigd zien. Een felle discussie volgt tussen de profeet en God, waarbij die laatste de eerste straft door het boompje boven zijn hoofd te laten verdorren. ‘Als jij al verdriet hebt om die wonderboom,’ zegt God tegen Jonas, ‘zou ik dan geen verdriet kunnen hebben om Ninevé, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen leven die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?’

Wat wil Jonas nu echt?

Het opnieuw-in-de-vorm-schudden van de wereld is in volle gang, en ik zie het aan. Er is wat mij betreft geen twijfel over mogelijk dat we opnieuw – net als Orwell in 1940 – aan de vooravond staan van rampen: menselijke, dierlijke, klimatologische. Toch zeg ik het niet graag. Er is iets onaangenaams aan al die waarzeggers, zwartkijkers en onheilspredikers, vooral die van het type Jonas, die verlekkerd gaat zitten koekeloeren hoe de doem neerdaalt. Ik zie ze twisten en tweeten en schuilen in de buik van de Social Media. De wens, zo lijkt het, is de vader van de gedachte.

Het wachten in de niet-bestaande vis heeft mijn blik vertroebeld, maar er is in dit verhaal toch nog iets dat inspireert, en dat is de bevolking van Ninevé. Ze besluiten anders te leven, niet in, maar samen met de dieren. ‘Laat iedereen anders leven en breken met het onrecht dat hij doet’ (Jona 3:8). Zo redden ze niet alleen zichzelf van de gruwelijke toorn Gods, maar ook de dieren. Zij – de mensen, maar eigenlijk vooral de dieren van Ninevé – zijn de wijste.

Orwells orakelachtige essaybundel, Ten Bos’ dofgrijze boek Extinctie, de Bijbel en mijn laptop klap ik dicht en ik verlaat mijn werkkamer om te gaan wandelen met de huishond. In de buitenlucht.

Op straat klinken de geluiden verrassend helder, en angstaanjagend scherp.

 

Dit essay werd eerder gepubliceerd in het online tijdschrift  De Optimist.