Moderniteit

De zieners gaat over ruwweg over de periode tussen 1910 en 1939, een tijd van een wereldoorlog, een wereldrevolutie, een mondiale economische crisis en het uitbreken van een tweede wereldoorlog. Het waren de beslissende jaren voor iets dat we later zijn gaan bestuderen als de ‘moderniteit‘.

Volgens schrijver Virginia Woolf begon de moderniteit in 1910 – het jaar waarin Frederik van Eeden de Siderische Geburt opensloeg. In 1939, het jaar waarin Gutkind in de Verenigde Staten hoorde dat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, noteerde diezelfde Virginia Woolf in haar dagboek dat ‘de beschaving is gekrompen.’

Wat was er gebeurd in die tussenliggende jaren? Had de moderniteit de beschaving doen krimpen?

De discussie over wat moderniteit precies inhoudt, en of die überhaupt bestaat, begon al in de tijd van Virginia Woolf en is nog steeds gaande. In 1910 liet de vooruitgang niemand onberoerd: technologische en wetenschappelijke ontdekkingen en snelle verstedelijking veranderden het denken en handelen van de mens ingrijpend. ‘Moderniteit’, kortom, werd ook een cesuur. Wie ‘modern’ was, onderscheidde zich van alles dat van vroeger was, van de wereld van gisteren.

De worsteling met precies die moderniteit vormt een rode draad in het leven en werk van de drie hoofdfiguren van De zieners. De Nederlandse schrijver Frederik van Eeden wenste een ‘nieuwe’ mens en een ‘nieuwe’ taal in zijn pamflet Wereldverovering door heldenliefde uit 1912. De joodse filosoof Erich Gutkind voelde hoe de mensheid tussen twee tijdperken, ja twee aëonen, stond. En de Bosnisch-Servische goeroe Dimitrije Mitrinović verkondigde het einde van de oude en de komst van een nieuwe in bijna al zijn initiatieven, die namen droegen als de 11th Hour, New Europe, New Atlantis, New Britain, New Albion, enzovoort.

De kritische omgang met de moderniteit bracht ook een stroming voort in de kunsten en de literatuur: het modernisme. Sommige modernistische schrijvers, zoals Franz Kafka, reageerden op de moderniteit door te dwalen in de krochten van de geest om daar fantasieën uit te werken over kevers in kamers. Anderen omarmden juist de moderniteit en vonden dat de maatschappelijke vernieuwing nog wel wat sneller en wilder kon. Zij waren de avant-garde.

Toen Dimitrije Mitrinović in 1914 in München zijn lezing gaf over de kunst van de Blaue Reiter en de ‘bestorming van morgen’ waren modernistische en avantgardistische dromen nog gewoon dromen. Voor Gutkind, Van Eeden, Mitrinović, en ook voor Gabriele Münter, Wassily Kandinsky en Arnold Schönberg, en zelfs voor de Romantische socialist Gustav Landauer en de joodse denker Martin Buber was de ‘bestorming van morgen’ een streven, een visioen van een komende tijd.

Die verlangens naar het nieuwe werden danig op de proef gesteld in de Eerste Wereldoorlog, zoals bleek uit de briefwisseling van verwarde ‘geestelijke aristocraten’ in de Forte-Kreis. Maar de ellende begon pas echt toen politiek leiders het verlangen naar de nieuwe mens in praktijk gingen brengen. De Russische Revolutie van 1917, bijvoorbeeld, was een antwoord op de vraag om vernieuwing. Sommige Russische futuristen omarmden de revolutie dan ook meteen, net als vele modernen in Europa. Al vrij snel na 1917 bleek het verlangen naar een nieuwe esthetiek en een nieuwe vorm van leven niet zo eenvoudig te realiseren. De revolutie was pas het begin. In de jaren twintig kwamen in Italië de fascisten op, en ook zij wilden een ‘nieuwe mens’ scheppen. Veel visionaire intellectuelen waren zeer onder de indruk van Mussolini’s moed en daadkracht. Eindelijk nieuw elan! De Amerikaanse dichter Ezra Pound, die in de jaren twintig in Londen woonde en met Mitrinović correspondeerde, besloot na een reis in Italië dat hij fascist werd. En hij bleef het, tot in de Tweede Wereldoorlog – toen de beschaving inderdaad kromp en er uiteindelijk niets meer overbleef. In 1945, toen Europa weer kon ademen, was het Stunde Null.

Na 1945 zouden vele denkers zich het hoofd breken over hoe de Verlichting, de ontdekking van de Rede, de technologische vooruitgang en dus ook de moderniteit zoiets als de gaskamers had kunnen voortbrengen. Deze vraag heb ik in dit boek buiten beschouwing gelaten, maar wel heb ik de zieners geplaatst op de tweesprong van die moderniteit, een tweesprong tussen droom en daad. Toen de moderne projecten namelijk tot wasdom kwamen in de jaren tien, twintig en dertig, raakten de visionairen van voor de Eerste Wereldoorlog in een lastig parket. Voeg je de daad bij het woord? Realiseer je de visioenen? Gustav Landauer zei ja tegen de Beierse Radenrepubliek, ondanks zijn scepsis. Erich Gutkind en Martin Buber zeiden ja tegen de oorlog, en Dimitrije Mitrinović zei ja, maar ook nee, en daarna weer ja tegen de totalitaire ideologieën en de nieuwe orde. Enkel Van Eeden hield min of meer het hoofd koel, al zocht hij zijn toevlucht in de wereld van de geesten van zijn overleden helden.

Van daaraf was het niet meer eenvoudig om modern te zijn. De moderniteit voelde ongemakkelijk, als een feest waar je enthousiast naartoe gaat en dat gaandeweg de avond uit de hand loopt. De carrière van Mitrinović illustreert dit. Hij begon bij Jong-Bosnische beweging en wilde daar alles ‘nieuw’ maken; daarna dook hij in de culturele avant-garde, en hij strandde uiteindelijk in corporatisme en occult racisme. Hij haalde zijn ideeën uit dezelfde bronnen als veel van zijn tijdgenoten. Het was tenslotte geen benepen conservatisme dat hem dreef, nee, het was juist het grote toekomstdenken.

De jaren tien, twintig en dertig vormden daarom een belangrijke overgangsperiode waarin ideeën tot bloei kwamen in kunststromingen, filosofische concepten of politieke systemen. Vanaf die tweesprong ging moderniteit verder in twee richtingen; één naar abstracte schilderijen of moderne dans, een andere naar totalitaire systemen en machinale genocide.