Man in de marge – Over het oeuvre van Anton Valens

 

Voor De Nederlandse Boekengids schreef ik een bespreking van het gehele oeuvre van Anton Valens, inclusief zijn laatste boek Een wagon vol duivels.

Dietrich E, USFWS, van pixnio.com

Meester in de Hygiëne (2004) * Dweiloorlog (2008) *
Ik wilde naar de rand van Beijing (2008) *
Vis (2009) *
Het Boek Ont (2012) *
Het Compostcirculatieplan (2016) *
Chalet 152 (2019) *
Een wagon vol duivels (2022).

 

 

 

 

 

 

Stroeve gesprekken

De eerste noemenswaardige scène in Een wagon vol duivels, het laatste boek van wijlen Anton Valens, begint op een ‘grauwe, herfstige namiddag’, en de hoofdpersoon ‘lurkt aan een kop groene thee’. Hoe kan het ook anders? Eigenlijk spelen alle boeken in het oeuvre van deze in november 2021 overleden schrijver zich af in de herfst – ook als het winter of zomer is. Valens was de chroniqueur van mistroostige steden in de regen, waar enkel het lurken aan een kop groene thee of een sigaret verlichting bracht.

De hoofdpersoon in de postuum verschenen novelle is (zoals vaker bij Valens) een twijfelzuchtige, nerveuze jonge man. In de keuken drinkt hij thee met Stanley, een danser uit de periferie van de hoofdstedelijke kunstwereld. ‘Er viel een stilte. Ik staarde naar zijn handen, vingers. Zoals vaak eerder zag ik dat zijn r-wijs- en middelvinger de bovenste vingertoppen misten.’ Dan volgt, over meerdere pagina’s, een onnavolgbare dialoog over twee gekortwiekte vingers. Iets met een put en een ‘psychopaat’ en een ten dode opgeschreven hagedisje. En weer volgt een ‘lange stilte, waarin hij koortsachtig nadacht, getuige de zwalpende groeven in zijn voorhoofd.’ Het zijn scènes die iedere Valens-lezer zal herkennen: stroeve gesprekken vol prachtige, magistrale onzin.

Stanley (die van de verdwenen vingertoppen) blijkt aspiraties te hebben om als zanger op het podium te staan, en de ik-persoon wil hem daarin ondersteunen. Eén probleem: Stanley kan niet zingen. Toch weet hij zijn krakerige keelklanken theatraal te brengen, met armzwaaien en bravoure. In het verhaal komt het tot drie concertjes in een buurtcentrum-achtige broedplaats. De opkomst is mager, Stanley zingt maf en schor, en de hoofdpersoon probeert er nog iets van te maken door rond te gaan met HEMA-kerstkransjes en filterkoffie.

Een wagon vol duivels bevat alle ingrediënten voor een vintage-Valens: gefnuikte ambities van onzichtbare mensen; maffe situaties die doodnormaal aandoen (en vice-versa), gesprekken van mensen die langs elkaar heen praten en een hoofdpersoon die voortmoddert in een rommelig leven. Het is allemaal van een hilarische en ontroerende knulligheid, opgediend in een onnavolgbare stijl, met taalvondsten als ‘zwalpende groeven’ (zie boven), ‘tafelkout’, ‘labberkoelte’,  ‘stiltedal’ en zinnen die de wenkbrauwen doen fronzen: ‘De tijd doorliep een aberratieve fase van stolling.’

Valens’ boeken lijken een beproefd recept te volgen: een morsige outsider slaat de wereld ironisch (of sarcastisch) gade en gebruikt een eigen idioom. Reve, Brusselmans, Holman en een hele stoet aan epigonen hebben het al eens te meer voorgedaan. Maar Een wagon vol duivels is toch anders – eerlijker, minder cynisch, mysterieuzer. Ergens lees je dat de zingende antiheld Stanley mogelijk ‘geen baan had omdat hij bang was dat als hij wel een baan zou hebben, hij zijn werkgever zou vermoorden. Hij had geen vrouw of man, omdat hij bang was dat hij haar of hem in opwelling de keel zou doorsnijden. Hij had wel familie en vrienden, maar die meed hij vaak, om te voorkomen dat hij hen op zeer wrede wijze om het leven zou brengen. Huisdieren, zelfs planten, dito.’

Een terloopse opmerking. Valens verhalen lijken lichtvoetig en zijn bijzonder grappig, maar het is die subtiele duistere ondertoon die zijn oeuvre zo ongrijpbaar maakt – en zo onweerstaanbaar goed.

 

Mannelijkheid

Valens liet een oeuvre na van zeven boeken: romans, novellen, en een reisverhaal. Het zijn stuk-voor-stuk mannenboeken, maar dan niet over goedkope macho’s a la Jan Cremer of brallende studenten a la Zwagerman, Giphart en Huff. Nee, Valens’ hoofdpersonages zijn verlegen en schichtig, ze komen slecht mee in de maatschappij en proberen er het beste van te maken, vaak in smoezelige huurwoningen – rokend, tobbend, twijfelend. Het werk dat op hun pad komt nemen ze serieus, soms zelfs iets te serieus, of ze nu lantaarnpaalschilder, thuiszorgmedewerker, schoonmaker in een openbaar toilet of tuinman in een volkstuincomplex zijn.

In 2020 bracht uitgeverij Das Mag een essaybundel uit over mannelijkheid: Jongens waren we: De problematische sekse in de literatuur. Samensteller Jan Postma koos voor essays over onder andere Palachniuks Fight Club, Bordewijks Karakter en Reves Taal der Liefde. Dat zijn allemaal interessante boeken waarin masculiniteit wordt gethematiseerd, maar wat ik miste in deze bundel was een bijdrage over het ook heel mannelijke universum van Anton Valens. Iets over Het Boek Ont bijvoorbeeld, naar mijn mening een van de meest legendarische ‘mannenboeken’ uit de Nederlandse literatuur. Of Vis, het meeslepende verhaal van vier mannen op een kotter op zee.

Neem Het Boek Ont. Hierin maakt de lezer kennis met een Groningse praatgroep genaamd Man&Post. In Man&Post komen onzichtbare mannen bij elkaar om hun opgestapelde enveloppen te openen. Dan lezen ze voor, van dwangbevelen tot aanmaningen en doodnormale afschriften. Man&Post is een broederlijk samenkomen voor wie de samenleving ingewikkeld en angstaanjagend vindt. Bang zijn ze allemaal op hun eigen manier: voor vrouwen, voor andere mannen, voor ouders, voor kinderen, bang voor instanties, bang voor cijfers, bang voor de toekomst.

Recensenten prezen de humor van het boek. En inderdaad, Valens weet de personages in al hun sulligheid kostelijk neer te zetten. ‘Een heel dwaas boek’, concludeerde Joost de Vries in de Groene Amsterdammer.  De stijl is fenomenaal en zwabbert sierlijk langs idiote plechtigheid en lyrische stapelzinnen. De openingszin werd bekroond met de Tzumprijs 2013, en de hele roman werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Het is inderdaad een ‘leuk’ boek, maar toen ik het las (en nu weer herlas) voelde ik toch ook die duistere ondertoon. Het boek gaat over meer dan een handjevol sukkels.

Hier past een persoonlijke noot: In 2002 (het jaar waarin Het Boek Ont speelt) woonde ik ook in Groningen en ik bleef er terugkomen, tot mijn min of meer definitieve vertrek in 2015. In grofweg de eerste anderhalf decennia van de eenentwintigste eeuw heb ik de stad leren kennen, en niet alleen als een swingende studentenstad met een bruisend nachtleven, maar ook als een herfstige stad. Het Boek Ont bracht me – op het pijnlijke af – dichter bij mijn eigen angsten. In de collegebanken van de Rijksuniversiteit leerde ik vele onopvallende jongens kennen die weinig tot niets zeiden. In de loop der jaren verdwenen ze, vaak geruisloos. Ze haalden de vakken niet, of ze voelden zich niet thuis in de omgeving van mondige, leuke, succesvolle types die ‘het zouden gaan maken’. In zo’n kleine stad kwam je ze nog wel eens tegen en dan bleken ze – dikker en grauwer – te werken op een kantoor bij een helpdesk, in de telemarketing, bij de post of in schoonmaak. Dat was dan zogenaamd voor even, maar sommigen bleven jarenlang hangen in een wankel precariaat van losse contracten. In een eeuwige herfst. En ook ik leefde voor onbepaalde tijd naamloos in een buitenwijk van die stad, en wisselde alleen woorden met de kassameisjes bij het afrekenen van een maaltijd in de C1000. Er zit een Man&Post-lid in iedere man, of laat ik voor mezelf spreken: ook in deze man.

In het afgelopen decennium is de discussie over de ‘problematische sekse’ hoger opgelaaid, mede door #metoo en de giftige ‘viriliteit’ van bepaalde wereldleiders (in Oost en West). Sociologen, psychologen en seksuologen buigen zich over de crisis van de man, die zich blijkbaar geen houding weet te geven in de sociale, economische en culturele veranderingen van de late moderniteit. Het patriarchaat blijkt hardnekkig en de eisen die aan mannen worden gesteld lopen niet synchroon met de rol die mannen juist zouden kunnen spelen in een minder gewelddadige, meer gelijkwaardige samenleving. Wat doet de man? Hij overcompenseert, of cijfert zichzelf weg, gaat over tot de aanval, of zit ergens verongelijkt in een hoek te mokken. Het is niet voor niets dat ‘mannenhandboeken’ van de (emotioneel overigens zeer onstabiele) Canadese psycholoog Jordan Peterson gretig aftrek vinden bij jonge mannen. Die ‘crisis’ – vermeend of niet – heeft monsters gebaard, vooral achter de computer. Neem het fenomeen van de ‘incel’ (de ‘onvrijwillig celibataire’ jongeman). Veel ‘incels’ hebben zich online gemobiliseerd in trollenlegers die  ‘progressieven’ of ‘feministen’ het leven zuur maken. En het kan erger: In de Verenigde Staten zijn het altijd (seksueel) gefrustreerde jongemannen (en nooit jonge vrouwen) die hun wapens leegschieten op klasgenoten in college.

Goed, in het universum van Valens gaat het allemaal lang niet zo ver. Niettemin ontwaar je ook in Het Boek Ont glimpjes van de gewelddadige dromen van een man in de marge. Antiheld Isebrand Schut raakt gebiologeerd door de Amerikaanse shock-rocker GG Allin, die ooit met zijn eigen publiek op de vuist ging, en – ingesmeerd met zijn eigen uitwerpselen – vrouwen in het publiek uitnodigde om zich door hem te laten verkrachten. Valens schrijft: ‘Het klonk allemaal dieptriest en lichtjaren van het “normale” gezinsleven verwijderd, maar vreemd genoeg pepte dit samenraapsel van liedjes en stukjes “live audience interaction” hém – Isebrand – op en vervulde hem met onvermoede krachten.’ Valens vertelt hoe Isebrand de uitgebluste begin-dertiger troost vindt bij GG Allin, een gestoorde seksist en gewelddadige punker aan de andere kant van de oceaan, die openlijk schijt op alle regels van de burgermaatschappij. Isebrand gaat zelfs naar een internetcafé om meer te lezen over GG Allin, met een zoekmachine, die ‘Google’ heet (ja, zo ging dat in 2002).

 

Een zelfmoordpoging

Met Het Boek Ont brak Valens door bij het grote publiek en maakte naam als wonderlijke onzinschrijver. En terecht. Ook om de daaropvolgende sleutelroman Het Compostcirculatieplan heb ik smakelijk moeten lachen, soms hardop. Hierin ontmoet de lezer Peter Vervest, een schrijver in een volkstuin, die vanaf een afstand de strubbelingen in het Amsterdamse uitgeverswereldje volgt (met een bijrol voor de debiele bohemien Ramses Shaffy, onder de naam Raoul Kanak), onderwijl strijdend tegen woelratten, slakken, bemoeizuchtige volkstuinders en woekerend zevenblad. Het is een geestig boek, maar meer nog dan in Het Boek Ont zoekt Valens de ellende op. En hij duwt zijn personages erin, tot op de bodem. De eenzame Vervest doet een zelfmoordpoging: pagina’s lang zaagt hij op de badkamervloer met brood- vlees- en groentemessen in zijn arm, het bloed sprietst eruit in fonteintjes, alras ligt hij in een groeiende plas bloed. En dan, tijdens deze zelfslachting, gaat de telefoon. Het is de redacteur, Jens de Jong (in wie de lezer Jaap Jansen van Uitgeverij Van Gennep kan herkennen). Vervest neemt op, ze praten over de bloedige toestand ter plaatse, en de zelfmoordenaar besluit toch maar door te leven.

De zenuwpees uit Het Boek Ont die wegdroomde bij GG Allin is inmiddels gewelddadig geworden, al richt het geweld zich naar binnen. Valens thematiseert – bedoeld of onbedoeld – een prangend probleem van de man in de marge. Wereldwijd plegen mannen drie tot vier keer zo vaak zelfmoord als vrouwen. De Franse historicus Ivan Jablonka, die een lijvig boek schreef over de ‘problematische sekse’ (Mannen die Deugen, 2020) verbindt die zelfmoordcijfers met de ‘prijs van de collectieve vervreemding’ die mannen ervaren door de al van jongs af aan ingeprente rolpatronen en geboden (waaronder het ‘mijden van geklaag, verschansing in zwijgzaamheid, gebrekkig vermogen om gevoelens te uiten’). Ook Peggy Orenstein, de veelgeprezen auteur van Boys & Sex: Young Men on Hookups, Love, Porn, Consent, and Navigating the New Masculinity, concludeert dat mannen door hun van bovenaf opgelegde beperkte emotionele ruimte (woede en wanhoop) in een gevarenzone zitten, als het niet de drank is, dan het fysieke geweld of de zelfmoord.

Op dat telefoongesprek tussen redacteur De Jong en schrijver Vervest volgt bevrijding. ‘Zeg miesmacher,’ zegt De Jong, ‘zou jij je nachtkleur niet eens afwerpen? Wij gaan samen nog heel veel leuke dingen beleven!’ De zelfmoord wordt, zoals boven verteld, afgeblazen dankzij echte, eerlijke aandacht.

 

Wie kijkt en ziet

Valens heeft nooit de bedoeling gehad om zo expliciet een gezicht te geven aan mannen in ‘precarious masculinity’. Hij schiep vooraleerst een authentiek oeuvre in een wonderlijk eigen taal. Eigenzinnig inderdaad, maar zijn werk staat niet los van de maatschappij. Het is doordrongen van een sociaal dilemma over wie er omkijkt naar de niet-zo-succesvolle mensen (incl. mannen), die ten onder gaan in een digitale, neoliberale wereld van imago, eeuwige jeugdigheid, show, PR, marketing en branding.

In de thuiszorgboeken Meester in de Hygiëne en Dweiloorlog kijkt Valens om naar andere verliezers en wel vergeten bejaarden. Romans zijn het niet echt, daarvoor zijn ze te reportageachtig, al heet de hoofdpersoon nooit Anton Valens. Toch kun je niet anders dan concluderen dat de minutieuze beschrijvingen van de huiskamers en keukens zijn opgetekend uit primaire observaties. Wat maakt deze twee boeken nu zo goed? Het is Valens aandacht voor detail. Valens kan soms pagina’s uitweiden over hoe het is om ramen te lappen, en daarin neemt hij de lezer helemaal mee. De woorden zijn altijd raak, waardoor je de ruitenreiniger ruikt en de zemen hoort piepen. En tussen al dat dweilen en schrobben doemen de uit de maatschappij verdrongen mensen op: dementerend, scheldend, slapend, huilend of mijmerend. Er zijn al heel veel boeken verschenen over eenzame bejaarden, maar bij Valens zie je ze echt voor je.

Na het herlezen van alle boeken, besefte ik dat het omkijken naar en gezien worden als een rode draad door zijn oeuvre loopt. Of het nu gaat om afgehaakte mannen in Man&Post of vergeten oude mensen: Valens maakt onzichtbare mensen zichtbaar, geeft ze een gezicht, en brengt ze zo, met een omweg door de literatuur, terug in de samenleving – voor even. Of die veelal dementerende ouderen zijn boeken gelezen hebben betwijfel ik, maar de bijzondere beschrijvingen van hun wel en wee (en hun keuken en badkamers) kon wel eens  op hen gewerkt hebben als dat telefoontje van de redacteur tijdens de zelfslachting in Het compostcirculatieplan: ze worden gezien, ze bestaan.

 

De troost van het detail

Het is niet zo vreemd dat Valens zo scherp observeert. Hij deed de opleiding schilderen aan de Rietveld Academie en zag zichzelf aanvankelijk helemaal niet als schrijver. En het cliché klopt: de schilderende schrijver schrijft als een schilder. Een kijkje in de keuken biedt zijn bundeltje reportages uit China: Ik wilde naar de rand van Beijing (2008). In droog opgeschreven miniatuurtjes laat Valens zien hoe hij de wereld om hem heen aanschouwt. Vanwege werk van zijn vriendin verblijft hij enige tijd in de Chinese hoofdstad en slentert aldaar door dierentuinen, karaokepaleizen en supermarkten, langs woonflats, buitenwijken, braakliggende velden en treinstations. Ondertussen maakt hij aantekeningen, die eigenlijk helemaal niet gaan over de Grote Thema’s van China, maar over bushalteregelaars, hoveniers, straatrochelaars, lassers, rolstoelgangers, panda’s, soldaten en schoolmeisjes. Hij beziet  hoe mensen worstelen op beide helften van de aardbol: ‘Daar, op een piepklein rijwiel, emmers aan het stuur, een grootverpakking wc-papier in het mandje, fietste de Drentse vrouw van mijn vader langs, dezelfde trekken, lichaamsbouw en uitdrukking, maar dan in een Chinese uitvoering.’

In hetzelfde bundeltje zie je ook hoe Valens een meester is in het beschrijven van het zwerk, met of zonder smog, al dan niet verborgen achter de adembenemende skyline van Beijing. De hemelbeschrijvingen doen denken aan de mooiste scenes in zijn – vind ik – beste en meest complete boek: Vis. De novelle verhaalt van een kwartet mannen (wéér mannen) op een boomkortkotter die voor de Deense kust vist op schol en schar. In Vis komt alles samen: de gedetailleerde beschrijvingen van weersomstandigheden, vissen, golven en meeuwen resoneren met die van menselijke (wederom zwalpende) rimpels, kuiten, vingernagels en gemoedstoestanden. En weer die problematische mannelijkheid: ditmaal gaat het niet om gesjeesde studenten, maar om gewelddadige, zwijgzame en brute vissers, die elkaar het leven zuur maken en grommend uiting geven aan hun emoties. ‘Jij stadsmensen, jullie denken te veel’ snauwt de kapitein tegen de uitkeringstrekkende hoofdpersoon. Zou dat het probleem zijn? Mogelijk. In ieder geval laat Valens door zijn gehele oeuvre de getroebleerde en zenuwachtige man – of ze nu Bonne, Djoeke, Peter of Isebrand heten – uit de misère klimmen door domweg bezig te blijven: wc’s boenen, stofzuigen, tuinen omspitten, lantaarnpalen schilderen, vissen opensnijden.

In een van de laatste interviews voor zijn dood vertelde Valens dat hij lang niet meer zo nerveus was als voorheen. Door de tijding van zijn naderende dood was hij plotseling zijn zenuwen de baas geworden. ‘Ik herinner me dat ik in een bos liep, en dat ik bij iedere boom stond te kijken van: wat een schítterende boom! […] Ik kon me volkomen verwonderen als ik hier om de hoek in Amsterdam de brug omhoog zag gaan. Of het nou de tramkabels waren die uit elkaar gingen, een bootje dat langs tufte, meeuwen die op meerpalen zaten, mensen die stonden te wachten – dat alles samen was eigenlijk een soort wonder.’ Toen ik dit las verbaasde het me dat Valens dit pas kort voor zijn dood doorleefde. In al zijn boeken ervoer ik namelijk al precies die troost van de details, of er nu wc’s geboend worden, tuinen omgespit, lantaarnpalen beschilderd of vissen opengesneden. Nog voordat hij er zelf van zou opknappen had hij zijn lezers – man, vrouw en mens – al geleerd om bezig te blijven teneinde de duisternis te bezweren, en ondertussen, al voortmodderend, te genieten van steeds opnieuw een troostend detail.

 

Tags: