23 Mar Essay: Melancholie van de honden
Meelezen met de honden (Essay, 2020)
Er verschijnen steeds meer boeken over honden. Dan heb ik het niet over opvoedboeken of Honden trainen voor Dummies, maar romans, poëzie, novellen. Dagblad Trouw sprak al van een ‘trend’ (2 maart 2020). Alma Mathijsen schreef een goed ontvangen liefdesverdrietnovelle getiteld Ik wil geen hond zijn en Sander Kollaard won de Libris Literatuurprijs met Uit het leven van een hond. Ook internationaal sluipen de honden steeds vaker de literatuur binnen, zoals in Sigrid Nunez’ The Friend, André Alexis’ Fifteen Dogs en de onlangs in het Nederlands vertaalde detective van Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk: Jaag je ploeg over de botten van de doden. De bespreking in NRC Handelsblad eindigt met een vraag aan de lezer: ‘Onze zieneres stelt […] dat de mens zich tot de sterren verhoudt zoals de hond zich tot mens. Wij mensen, hond van de sterren. Tokarczuk vraagt: wat voor een hond ben je?’
Er waren altijd al hondenpersonages in de literatuur – onder andere bij Virginia Woolf, Anton Tsjechov en Franz Kafka – maar waarom verschijnen er juist recentelijk zo veel boeken over honden? En wat is er anders? In een artikel in de New York Times (29 april 2019) vinden Vanessa Woods en Brian Hare een antwoord in de wetenschap. Sinds 2000 hebben biologen en ethologen namelijk revolutionaire ontdekkingen gedaan over het naar het schijnt rijke geestesleven, en zelfs de moraal van de hond. Een van de belangrijkste stemmen in dat onderzoek is die van etholoog Frans de Waal, die erover schreef in zijn laatste boek Mama’s laatste omhelzing. De ondertitel van die wereldwijde bestseller is een directe verwijzing naar hoe emoties van dieren – als virussen – overspringen op de mens: ‘…over emoties bij dieren en wat ze ons zeggen over onszelf’.
Vanzelfsprekend dragen al die wetenschappelijke inzichten bij aan het herwaarderen van de hond, maar de Canis Lupus Familiaris is niet zomaar een dier. Hoe dierlijk is de hond nou echt? Het is sowieso een gedomesticeerd dier, zoveel is duidelijk. Al veertienduizend jaar trekt deze getemde wolf op met de mens, aanvankelijk als jager, vervolgens als waker en accessoire, en uiteindelijk als gezelschap en zelfs een soort gezinslid in de urbane, moderne samenleving. Sinds mensen kunnen tekenen, lezen en schrijven hebben ze bovendien allerlei symbolen, metaforen en verhalen geprojecteerd op de trouwe viervoeter. De hond is, kortom, een heel ‘menselijk’ dier, dat niet zou kunnen overleven buiten de grenzen van de beschaving. Wie daarom iets meer wil begrijpen van de hondenboekentrend moet verder kijken dan alleen de recentelijke bevindingen in de biologische wetenschap. ‘Ceci n’est pas un chien’, zou ik zelfs willen zeggen, want in de literatuur is een hond net als alle andere personages natuurlijk ook een idee, een metafoor, een samenballing van gedachten en associaties.
2.
Hondenmetaforen gaan ver terug, misschien al wel tot de grottekeningen uit de middensteentijd. De oudste en meest voorkomende hondensymboliek gaat over de dood, in al haar duistere geheimzinnigheid. Bij de Maya´s begeleidde de hond Xolotl de doden naar hun laatste bestemming, in de Griekse mythologie bewaakte de hond Kerberos de Hades, en in Goethe’s Faust ontmoet de vertwijfelde geleerde zijn kwelgeest Mefistoles – de ‘Flüchtling der Hölle’ – voor het eerst in de gedaante van een zwarte zwerfpoedel.
Vanaf de vroegmoderne tijd werd de hond in het verlengde van de doodsmetafoor ook nog symbool van de ‘melancholie’. In zijn studie van het Duitse treurspel analyseerde filosoof Walter Benjamin de zestiende-eeuwse gravure ‘Melencolia I’ van de Renaissancekunstenaar Albrecht Dürer. Op dat schilderij ontwaarde Benjamin de afbeelding van een slapende hond, en dat verbaasde hem niet. Naar oude overlevering was de ‘milt’ het sturende orgaan van de hond, en dat had het dier gemeen met de ‘melancholici’ – die immers veel ‘zwart gal’ produceerden (en daaraan leden). Benjamin concludeerde dat de moderne melancholicus en de hond veel gemeen hadden. Ze waren beide afhankelijk, ja zelfs ‘horig’ aan de stoffelijke en door God verlaten wereld.
Wat bedoelde hij daarmee? In de christelijke middeleeuwen bestond er een tegenstelling tussen enerzijds het eindige leven op het aardse, en anderzijds het eeuwige leven in de gratie Gods. Kerkvader Augustinus labelde deze twee tegengestelde realiteiten als ‘natura’ en ‘gratia’. Toen urbanisering en nieuwe inzichten in de wetenschap het geloof in de gratie Gods deden wankelen, bleven de mensen alleen achter met ‘natura’, oftewel het aardse, eindige leven.
Alhoewel, alleen? Dat valt te bezien. Eenmaal door God verlaten, kon de mens zich voegen bij de andere dieren, en zich ertoe verhouden. Wat deze menselijke en niet-menselijke dieren deelden, was hun lot: het lot van de eindigheid. De melancholie over dat verlies is niet in woorden uit te drukken, net als dat een hond zijn kenmerkende droevige blik niet verbaal kan uiten.
Wie het verlies accepteert, die wacht de aardse werkelijkheid.
3.
Een van de bekendste kunstenaars die als een hond zijn neus neerwaarts richtte, is de Japanse straatfotograaf Daidō Moriyama. In 1971 schoot hij een close-up van een dolende zwerfhond in Misama, ten noorden van Aomori. ‘Stray Dog’ werd zijn meest iconische foto en de geportretteerde hond maakte Moriyama later zelfs tot zijn alter ego, zijn totem. De straathond leerde hem te kijken naar de dingen zoals ze zijn, lelijk of mooi, vies of schoon, in een eindeloos dynamisch straatleven, in de openbare ruimte.
De afbeelding van de zwerfhond stak raar af tegen de Japanse cultuur van ordening, perfectie en reinheid. Die cultuur was door de Tweede Wereldoorlog echter beschadigd en de hond getuigde volgens verschillende kunsthistorici en cultuurwetenschappers van het verlies, de verwarring, het verval, de woede en de schaamte in de naoorlogse samenleving van Japan. Dit was een ander soort melancholie; niet om het verlies van het eeuwige leven, maar om het verlies van de grandeur van een cultuur. Moriyama zetten met zijn foto de Japanners weer met twee, of eigenlijk vier poten op de grond.
Het is interessant dat Moriyama niet iets ‘in’ de hond zag, maar dat hij zichzelf ook daadwerkelijk met de hond identificeerde. Hij was, of werd de hond. De strikte scheiding tussen dier en mens wordt al langer ter discussie gesteld, in Nederland onder andere door filosofen René ten Bos en Eva Meijer, maar pas recentelijk dringt het toch echt tot het grotere publiek door dat mensen dieren zijn. De uitbraak van het Coronavirus heeft bestaande argumenten over de verbondenheid van dier en mens alleen maar bevestigd.
We steken elkaar aan met virussen. Het wordt tijd dat we het leed – net als de eindigheid – ook eerlijker gaan verdelen.
4.
Sander Kollaards roman Uit het leven van een hond vertelt over Henk en zijn hond Schurk. Het lijkt op het eerste gezicht een ode aan de eenvoud en een vriendelijke schets van het leven van de burgerman. Toch schemeren overal door het verhaal verwijzingen naar de specifieke hondenmelancholie die Benjamin analyseerde. ‘Niemand kan iets zinnigs over het leven na de dood beweren’, zegt Henk in een telefoongesprek met zijn broer Freek, ‘Niemand kan daar iets over weten.’ De materiële eindigheid van het aardse bestaan toont zich in allerlei details: De ‘magere klauwtjes’ van zijn voormalige minnares Maaike zijn ‘zo droog dat het op dood hout lijkt’.
Dürers gravure ‘Melencolia I’ is genummerd, maar een nummer II of III is nooit opgedoken. Kunsthistorici, cultuurwetenschappers en filosofen hebben meerdere theorieën over wat er op de waarschijnlijk verloren gegane andere ‘Melencolia’s’ van Dürer moet hebben gestaan. In de klassieke melancholie-studie Saturn und Melancholie van Saxl, Panowski en Klibansky wordt geopperd dat ‘Melencolia I’ waarschijnlijk de eerste stap was in een ontwikkeling – een stappenplan – naar mystieke verlichting. Melancholie begint met de verbeelding, daarna volgt een soort rationele acceptatie (laten we zeggen, ‘Melencolia II’), die uiteindelijk leidt tot de hoogste vorm van melancholie, een mentaliteit (‘Melencolia III’).
Over de aard van die mentaliteit kun je redetwisten; is de mentaliteit er een van gelatenheid, ‘geworpenheid’, of levendigheid? Voor Kollaard is het helder. Die ultieme melancholieke mentaliteit is die van een Nietzscheaanse levenslust, waarin de eindigheid, het verlies en het verval volledig is geaccepteerd en geïncorporeerd. De filosofische verwijzingen zijn niet te missen. Zo laat Kollaard het hoofdpersonage halverwege het verhaal mijmeren over de Duitse filosoof met de hamer en zijn invloedrijke essay over ‘Nut en nadeel van de historie voor het leven’ – niet toevallig een pleidooi voor een ‘dierlijk’ leven zonder verleden en toekomst, in het eeuwige heden, het hier en nu.
‘Dat lijkt hem op die momenten van wezenlijk belang,’ schrijft Kollaard over zijn personage Henk. ‘Die aandacht, een paar tellen goed kijken, zodat het leven – hier, nu, voor je neus – niet even snel weer verdwijnt als het opdook, niet meer dan een betekenisloze schim.’
5.
Goedbeschouwd hebben honden die hoogste staat van melancholie – de mentaliteit – al bereikt. Ze hebben immers de fasen van de sombere verbeelding (Melencolia I) en de rationele acceptatie (Melencolia II) in gelukzalige onwetendheid overgeslagen. Ze zijn over de pijn en vertwijfeling heen gesprongen en leven in een rommelig, soms hard en meedogenloos, maar altijd verrassend hier en nu.
Een recensent van De Groene Amsterdammer schreef dat Uit het leven van een hond eigenlijk meer gaat over het baasje dan over de hond zelf. Je zou ook kunnen zeggen: Henk, het hoofdpersonage, is de hond. Hij scharrelt, volgt zijn neus en gevoel, laat zich de dingen gebeuren, zonder plan en doel. Zijn hondengedrag is voor ons, ploeterende en sombere mensen, bewonderenswaardig. Wat dat betreft is de ietwat lullige titel helemaal niet slecht gekozen.
De versmelting van mens en dier wordt nog veel concreter in dat andere recente hondenboek, Ik wil geen hond zijn van Alma Mathijsen. Uit liefdesverdriet om het einde van de relatie wil het personage zélf hond worden, om zo dichter bij haar geliefde te komen en het verlies draaglijk te maken. En ze wordt een hond; met haren, een snuit, en een andere, meer neerwaartse blik op de wereld. Eenmaal hond, zegt het hoofdpersonage: ‘Juist omdat verdriet geen plek heeft in onze samenleving kookt de literatuur ervan over. Nu wil ik daar nooit meer aan denken. Het doet er niet meer toe, ik hoor nu bij de zondagskinderen van wie het verdriet afglijdt als waterdruppels, het blijft nooit eens plakken.’
Het verdriet is gesublimeerd in de hond, en zo zal het ‘niet meer blijven plakken’. Het doet denken aan de ook door Walter Benjamin aangehaalde uitspraak van Sancho Panza in Cervantes’ Don Quichotte: ‘Heer, het verdriet wordt niet gemaakt voor de beesten, maar voor de mensen, maar als de mensen er overdreven gevoelig voor zijn, dan worden zij beesten.’
Om de vervaging van de grenzen tussen mens en dier een naam te geven, gebruikte Benjamin zijn kernbegrippen das Kreatur en die Kreatürlichkeit. Deze ‘creatuurlijkheid’ zou je kunnen beschouwen als een variatie op ‘schepsel’. Mensen zijn schepsels, dieren zijn schepsels: er bestaat geen wezenlijk verschil.
In Benjamins werk komt die Kreatürlichkeit naar voren in zijn observatie van de ‘bochelaar’, een Duits folklorefiguur, die door zijn gekromde rug zijn blik voornamelijk op de grond richt. De ‘bochelaar’ slaat met zijn blik naar beneden een brug tussen de vier- en tweevoeters, en personifieert zo het gedeelde lot van de ‘schepsels’: deze mens, ontdaan van illusies en zonder verwachting of geloof, rest niets dan de snuit neerwaarts te richten, op het stof, en zich steeds weer te verwonderen over de grond onder zijn voeten.
In deze quarantainetijden leven veel mensen met de neerwaartse blik, je ziet ze in het park of thuis. We onderzoeken de vierkante meter waarop we ons bewegen. Het leven van dag tot dag vereist een hondenmentaliteit, de hoogste vorm van acceptatie en besef van het verlies, en dat verklaart misschien het succes van Kollaards hier-en-nu-roman Uit het leven van een hond.
Waarom verschijnen er zoveel boeken over honden? Ervan uitgaande dat we iets van onszelf herkennen in die honden, dan is dat ons verlies, als verbeelding, als gedachte, of als mentaliteit.
De verliezen zijn talrijk. Net als de foto van Moriyama’s straathond roept ook deze tijd gevoelens op van verval, vooral in politieke en economische zin. Bovendien: we vliegen momenteel niet meer, we staan op de grond. We reizen niet verder dan onze voeten of eventueel fietsen ons kunnen dragen, we weten steeds minder wat de nabije en verre toekomst brengt, niet voor onszelf, niet voor de Europese Unie, de economie en de politiek, niet voor de planeet en de menselijke gezondheid, en kunnen we er niets zinnigs over zeggen. Zelfs op de persconferentie maakt ook de premier verbaal en non-verbaal duidelijk: We doen maar wat.
In onwetendheid en verwarring delen we dan maar de melancholie en lezen we mee, op de tegels van de straat en de keuken, met de honden.
Dit essay verscheen in 2020 in tijdschrift Tirade.