14 Oct Omzwervingen op het Ondergangsfestival
Een paar maanden geleden was het evenement aangekondigd als een “ondergangsfestival”, maar inmiddels was het “gewoon” een boekpresentatie. Het ging echter niet om zomaar een boek, maar om De Ondergang van het Avondland, het profetische en kosmische labyrint van de Duitse Interbellum-ziener Oswald Spengler. Het voelde een beetje viezig. Ik besloot alleen te gaan, ik had geen zin om te praten of om er een avondje-uit van te maken.
Het evenement zou plaatsvinden in verschillende zalen van Paradiso, de poptempel van Amsterdam, ofwel een plek waar oeroude spirituele betekenissen zoals “aura” en “charisma” doorgaans vooral worden geassocieerd met Mick Jagger of Willie Wartaal van De Jeugd van Tegenwoordig.
Het voelde viezig omdat je met Spengler nooit weet wat je krijgt. Of laat ik het anders zeggen, je weet wel wat je met Spengler krijgt, maar niet met de Spenglerianen. Op Twitter woekerde ophef. Hoe kon de uitgeverij zo luchtig doen over een boek dat de nazi’s had geïnspireerd? Waarom enthousiast over een man die sprak over het “ras”, de “heerschappij” en de “Duitse grootsheid” in een tijd die zwanger was van naderend onheil?
Bij het Leidseplein werd ik geplaagd door twijfel en existentiële verdwazing, maar toen stapte ik toch maar in de richting van Paradiso. Ooit zag ik daar de Manic Street Preachers optreden, een band die muziek – toen nog – doorspekte met onheilspellende citaten van ongemakkelijke filosofen. Mensen op fietsen en scooters raasden langs, iemand zong zeer luid en een groepje toeristen stommelde langs.
Niets mis met de wereld om ons heen.
Dezelfde mensen die doorgaans de security doen bij popconcerten controleerden mijn kaartje. Binnen bij de jassen zag ik al meteen wat er gebeurde. Het was, zoals zo vaak binnen de ring van Amsterdam, zien en gezien worden. Ik begaf me tussen zestigers met rode brillen, mensen met een abonnement op de VPRO-gids. Bij nadere beschouwing zag ik ze echter toch opduiken in de grijze golven: de jonge, gladgeschoren adolescente dromers, met overhemd in de broek gestopt en een gecoiffeerd hoofd, in welke kleine oogjes glansden van de Duitse romantiek. Boven hun hoofden zweefde niet zozeer de geest van Spengler, als wel die van een zekere Spengleriaanse ex-historicus, nu Tweede Kamerlid.
Ik dronk een bier bij de bar en sprak met een paar mensen die ik kende (ook ik zag en werd gezien…), maar vertrok daarna snel naar het eerste balkon en positioneerde me helemaal vooraan, zodat ik zicht had op de mensen beneden, en op hoe de sprekers hun toehoorders zouden bespelen. Naast me zat een jonge student die precies voldeed aan het boven geschetste beeld. Hij was met zijn vriendin. Dat dan weer wel. Hij had de twee kloeke delen – toch maar liefst 89 € (!), de studenten van nu worden steeds rijker – in zijn handen. Hij gebruikte woorden als “chill” en “relaxed”. Het plastic was er al af, hij bepotelde de twee bakstenen met gouden opdruk, en bladerde door de profetieën van een man die in jaren tien en twintig van de twintigste eeuw inspiratie bood voor de Völkische beweging.
Helemaal tegenover me aan de andere kant, op het balkon, zat een meisje. Zij was gekleed alsof ze naar een Oscaruitreiking ging. Naast haar zat een hipster, van het mannelijke soort, niets bijzonders, maar zeker geen mottige kamergeleerde.
Honderd jaar geleden voorspelde Spengler van alles, maar had hij dit kunnen bedenken? De onooglijke, halfblinde, ziekelijke door het leger afgekeurde geleerde zat jarenlang in München in eenzaamheid te krabbelen aan zijn magnum opus. Hij had geworsteld met de academische wereld, met de filosofen van Duitsland en vooral heel veel met zichzelf, en zijn diepste innerlijke zelf. Hij projecteerde zijn eigen zielenstrijd daarom op de gehele mensheid. Niet de rationele analyse of de filosofische overdenking was zijn favoriete methode, maar het zien. Voor zijn geestesoog dwarrelden de visioenen van de mensheid door elkaar heen, en vermengden zich aldaar met zijn frustraties, gebroken ambities, en angsten. Het is interessant dat een zo particulier en raar boek een gevoelige snaar raakte bij mensen van diverse culturele en intellectuele afkomst. Toentertijd, althans. De Ondergang bood in de jaren twintig troost voor hen die het noorden kwijt waren geraakt in een moderne, urbane samenleving. Tevens presenteerde Spengler food-for-thought voor de nazi’s, die de Duitsers hun grootsheid terug wilden geven.
Dat boek, de Ondergang van het Avondland, was dus een merkwaardig, hallucinant en ongemakkelijk boek, maar zo uniek, dat het de tand des tijds blijkbaar heeft kunnen doorstaan – zelfs als we de bruine walm opmerken die Spenglers boek toch omgeeft. Het liefste was Spengler politiek raadsman geworden, net zoals in de Oudheid de filosofen de keizers bijstonden, en hij was aanvankelijk enthousiast toen er naar zijn mening daadwerkelijk iets gebeurde in zijn geliefde Duitsland. De Nazi’s zetten iets in beweging, zoveel was hem duidelijk, maar het klikte niet. De schreeuwlelijkerds waren hem te grof, te volks en te proleterig. Hij wilde vanuit zijn eenzame cel de filosofie van Nietzsche verdedigen, en de intellectuele fijnzinnigheid van Goethe verspreiden.
Maar nu, in 2017, stroomde een poptempel in nota bene het zeer on-metafysische Nederland vol voor een vertaling van zijn boek. Spengler zou verbolgen zijn, maar ik was vooral verbaasd. Ik had ook wel stukjes van de Ondergang van het Avondland gelezen, in het Duits, en hoewel ik grote interesse heb voor het werk van zieners in het Interbellum, vond ik het toch zeer zware kost. Ik kon me moeilijk voorstellen dat al die mensen in Paradiso Spenglerlezers waren. Dat bleek al gauw. Na de tweede of derde lezing was het drukker bij de bar, zowel boven als beneden, dan in de zaal. Hans Achterhuis had in De Volkskrant al vermoed dat het om een hype ging, en ik denk dat hij gelijk had. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat het Ondergangsfestival vooral een evenement was voor de intellectuele would-be bohème van de hoofdstad, die zich van hype naar hype haast, met het glas in de hand.
Wat dat betreft was er tijdens het festival dan ook sprake van paarlen voor de zwijnen, want de lezing van de vertaler Mark Wildschut was fascinerend. Hij vertelde hoe hij worstelde met het problematische gedachtengoed van de Duitse filosoof. Hij wilde niet dat diens dubieuze reputatie aan hem als vertaler zou “kleven”. Jaren had hij er aan gewerkt, hij had zich in de cyclische patronen gestort van Spenglers visioenen. Maar nu moest hij terug naar de realiteit, de wereld van ná de Holocaust, en de wereld van Twitter en #ophef.
Wildschut deelde zijn worsteling met humor. Hij legde bovendien overtuigend uit hoe hij woorden in de Ondergang van het Avondland had doorgrond, en hoe hij vond dat ze gelezen moeten worden. “Ras”, bijvoorbeeld. Hij suggereerde dat het woord “ras” bij Spengler beter kan worden begrepen als in de betekenis zoals we nu nog spreken over een “ras-artiest” of een “ras-paard”. Vanuit mijn eigen onderzoek naar de profeten van de jaren tien en twintig weet ik dat het woord “ras” inderdaad zeer gebruikelijk was. Alles was “ras” of “Een ras”. Voor veel mensen die tegen het biologische racisme waren, onder wie overigens ook Spengler, telde niettemin nog steeds het “ras”, maar dan als een soort toch ook vaststaande eigenschap die groepen, en volkeren, ten diepste typeerde en karakteriseerde. Die ongemakkelijke toonzetting kunnen we nu niet meer los zien van Buchenwald en Auschwitz, en terecht, maar het moet tegelijkertijd niet vergeten worden dat niemand in de jaren twintig nog kon bevroeden welk menselijk drama Europa te wachten stond.
Hij suggereerde dat het woord “ras” bij Spengler beter kan worden begrepen als in de betekenis zoals we nu nog spreken over een “ras-artiest” of een “ras-paard”.
Tot mijn plezier kon ik opnieuw luisteren naar Frits Boterman. Hij was de enige docent tijdens mijn studie geschiedenis in Groningen anderhalf uur onafgebroken kon boeien. Doorgaans wiegde hij me in een soort trance met zijn prettige stem en zijn geweldige talent voor het vertellen van goede verhalen. In Paradiso legde hij de vingers op de zere plek. Spengler was niet zozeer een vijand van de Nazi’s maar een concurrent, die net als Hitler een nieuwe beweging wilde. Het extreem conservatieve denken van de mislukte ziener plaatste Boterman vervolgens in de context waar die hoort, die van de Conservatieve Revolutie in het getormenteerde Weimar-Duitsland. Zijn gesprekspartner, Arnold Heumakers, vond dat we de vele grijstinten in het conservatieve denken uit die tijd moeten kunnen onderscheiden. “Er waren ook briljante fascisten”, zo vertelde hij. Spengler was naar zijn mening één van de meer intelligente rechtse denkers van voor de oorlog, en die moesten we als zodanig ook blijven lezen.
Daarna doofde het licht in de zaal. Ik stond een beetje ongemakkelijk te wachten op de volgende spreker. Die kwam niet. Daarentegen werden de bezoekers getrakteerd op een soort spoken-word performance. Het bleef duister, en een paar acteurs gingen in flauw-ik-ben-Nederlands-en-ik-kan-onheilspellend-Duits stukken uit De Ondergang lezen, met een Engelse vertaling erachteraan. Er was een jongen die noise op zijn gitaar produceerde en het was de bedoeling dat je dan somber voor je uit ging staren. Op de wanden krioelden projecties van Europese politici, de geschiedenis kwam langs in pseudo-artistieke flarden.
Hoej! Sinister!
Na die misser, die het “ondergangsfestival” kortstondig doodsloeg, besloot ik wat rond te lopen. Ook ik raakte snel verzadigd, merkte ik, en ik werd kriegelig van die sfeer in Paradiso. Overal zaten mensen te keuvelen en te neuzelen met een glas in de hand, en binnen discussieerden mannen in pakken over de al dan niet geniale inzichten en visioenen van Spengler. Verdwaasd liep ik rond, bladerde wat door het boek dat in de hal werd verkocht en besloot nog een laatste rondje te maken voordat ik dit “feest” zou verlaten. Waar was Thierry Baudet? Sid Lukkassen zag ik ook niet. Zijn “Ondergang” – een slap aftreksel van Spengler gecombineerd met idiote Alt-Right mantra’s – haalde het onlangs zelfs tot Buitenhof. Er zijn mensen die hem serieus nemen.
Het rondje bracht me opnieuw in de zaal, waar inmiddels de helft van de stoelen onbezet was. Er lagen lege glazen op de grond. Echt een ondergangsfestival, maar eindelijk was er verlichting: Niet de zoveelste grijze meneer betrad het podium – de intellectueel met citaten van Musil en Spengler in het vestzak – maar de voormalige Denker des Vaderlands, Marli Huijer.
Klein is ze, ja inderdaad, maar vanaf het balkon kwam ze toch groots op mij over. Ze vertelde over haar leeservaring van De Ondergang, en hoe de masculiene, oriëntalistische en ook seksistische profetieën haar na honderden bladzijden toch wel naar de keel grepen. Ze beschouwde het boek vooral als een verzameling van zeer authentieke en originele verhalen en visioenen, die ook als zodanig moeten worden beschouwd.
“Leef niet naar dit boek”, waarschuwde ze het uitdunnende publiek, en dat was de juiste boodschap. Toen er daarna weer een panel kwam van mannen in pakken, besloot ik dat ik frisse lucht nodig had.
Eenmaal terug in Den Haag liep ik door de nacht mijn geliefde wijk Laak in. De schaduwen trokken over de Rijswijkseweg, maar van ondergangssentimenten had ik op dat moment geen last meer. De Marokkanen voor snackbar Arthur groetten mij, de Bulgaren van Trakia zaten buiten te roken en te lachen en bij Coffeeshop Fly High was het als altijd een drukte van belang, met alle culturen door elkaar voor een paar grammetjes hasj.
Niets mis met de wereld om ons heen. Met buitenlucht, met zuurstof. Schreef Spengler niet nog een autobiografie, met de veelzeggende titel “Ik benijd ieder, die leeft”? Het advies van Marli Huijer leek me opeens heel vanzelfsprekend, bijna obligaat. Het is onmogelijk te leven naar het boek van Spengler.
Maar tijden en plaatsen veranderen. Je kunt nu inderdaad echt niet meer leven naar het boek van Spengler, maar dat kon misschien wel in de jaren dertig. De tijdgeest van de decennia tussen de wereldoorlog was er een van bombast, heroïek, cultuurpessimisme en sombere toekomstvisioenen. Hoewel ik niet geloof in “ras” of “cultuur” en zelfs niet in “identiteit” had ik altijd toch vermoed dat Nederlanders geen volk zijn voor visionairen. In Duitsland hebben ze een lange traditie van visionaire zieners, en Denkers-Met-Het-Grote-Gebaar maar in Nederland kan ik me er nu zo snel even geen een voor de geest halen. Wat dat betreft is er hoop, want het Grote Gebaar leidt zelden tot Groot Geluk.
Of deze Spengleravond iets gaat bijdragen aan het Grote Gebaar, zoals veel critici vrezen, durf ik te betwijfelen. De vrees is – denk ik – ongegrond. Ik denk dat Marli Huijers zich geen zorgen hoeft te maken dat de lezers van deze twee bakstenen van Uitgeverij Boom de visioenen van Spengler na gaan leven.
Het probleem is eerder andersom. Spengler projecteerde zijn eigen problemen op de wereld, en beschreef die vervolgens als zodanig. Er is – grosso modo – niets mis mee om de wereldproblemen persoonlijk te maken, maar andersom wordt het lastig. En ik vrees dat dat te vaak gebeurt. Ik denk nu toevallig aan Trump, die zijn ego laat samenvallen met de wereld, en aan Thierry Baudet, die spreekt van een “opdracht van zijn leven” en een “messiascomplex”.
De dag erna moest ik naar werk. De studenten wachtten. Ik probeerde hen uit te leggen over het evenement. Een festival over de Ondergang van het Avondland, een boekpresentatie over een geschiedenis van de mensheid uit 1918. Ze keken me glazig aan. En ik keek glazig terug. In het echte leven is Spengler heel moeilijk uit te leggen, zo niet onmogelijk.
Buiten toeterde een tram. Een botsing was verijdeld. De Ondergang was achtergebleven in Paradiso.