22 Apr Frederik van Eeden tijdens de Eerste Wereldoorlog
Toen Jan Peter Balkenende in 2006 in een open brief aan Harry Mulisch de intellectuelen van Nederland opriep hun ‘brede visies’ te delen met de samenleving, wist niemand wat de premier daar nu precies mee bedoelde. Moesten ‘intellectuelen’ zich kandidaat stellen als Kamerlid? Werden ze geacht kritiek te leveren? Of het beleid te prijzen? Het is goed mogelijk dat de premier dacht aan sociaal bewogen denkers van de vroege twintigste eeuw, zoals de utopist Frederik van Eeden. Deze Nederlandse schrijver bediende zich meestal van het Grote Gebaar en stortte zich maar al te graag in het maatschappelijke debat. Hij werd in zijn tijd gretig bespot, vooral door cartoonisten in weekbladen.
Europa stond in 1900 op de drempel van een nieuwe tijd. Hoewel dit werelddeel het centrum van het universum leek en de kunsten en wetenschappen er bloeiden als nooit tevoren, keken veel Europeanen met een onbestemde angst naar zichzelf en elkaar. Sommigen waren optimistisch en zagen in de snelheid van de tijd een teken van vooruitgang; anderen meenden dat de Europese, of westerse beschaving op haar retour was en spoedig zou uitdoven als een nachtkaars.
In die context moeten Frederik van Eeden en zijn oeuvre begrepen worden. De schizofrenie van het fin de siècle was alom aanwezig zowel in zijn literatuur als in zijn politieke en sociale activiteiten. Zijn leven was vol ongerijmdheden. Als academisch geschoolde psychiater omarmde hij het occulte, en verloste zichzelf daarmee van de door hem als knellend ervaren wetten der kennis. Als modern schrijver raakte hij gedesillusioneerd door het hyperindividualistische ideaal van de Tachtigers, die ‘god wilden zijn in het diepste van hun gedachten’, en besloot hij sociaal actief te worden. De strijd van de arbeiders en de vrouwen, de onderdrukten en de vertrapten, wilde hij de zijne maken.
Idealist
Van Eeden toonde zijn sociale gezicht aanvankelijk in het Tachtigers-tijdschrift De Nieuwe Gids. In 1890 schreef hij bijvoorbeeld een open brief in het Nederlands aan de Russische tsaar Alexander III, waarin hij hem aanklaagde vanwege het lot van de gevangenen in de Siberische strafkampen. Willem Kloos, zijn mede-Tachtiger, vond het een potsierlijke actie en bekritiseerde Van Eeden in scherpe bewoordingen. Dit sterkte Van Eeden alleen maar in zijn pas ontdekte idealisme. Hij schreef, verhit, aan Kloos: ‘Is het effect nul, welnu, dan heb ik mijn best gedaan. Kan men bij het doen van eenige daad ooit iets anders zeggen? Vind je dit ongezond, dan zal ik je door zulk een ziekte nog dikwijls moeten ergeren.’
Deze ‘ziekte’ maakte dat de psychiater en schrijver zich ging profileren als een sociaal boegbeeld. In deze ambitie was hij ongeremd. Nadat hij zich eerst vooral bediend had van de pen, voegde hij ook de daad bij het woord door in 1898 een ‘productieve associatie’ op te richten met de naam Walden, bij Bussum. In deze utopistische kolonie leefden de bewoners als in een commune, voedden zich met de groenten die ze verbouwden op het land en streefden innerlijke harmonie na. Van Eeden was daartoe geïnspireerd door de populaire Russische schrijver Lev Tolstoj, die in eenvoudige tuniek op zijn landgoed aan een literair oeuvre werkte.
De strijd van de onderdrukten en de vertrapten wilde hij de zijne maken.
In Rusland kon iemand als Tolstoj misschien respect afdwingen, maar in het kleine, nuchtere Nederland bekeek men dergelijke pretentieuze fratsen met scepsis. Van Eeden, die in een eenvoudige hut sliep en het land bewerkte als een boer, werd mikpunt van satire. Dat Walden als utopisch project mislukte vanwege wanbeleid en amateurisme, was dan ook koren op de molen van Van Eedens critici.
Nederland bleek voor Van Eeden te klein en hij sloeg zijn vleugels uit. Aan het begin van de nieuwe eeuw logeerde hij bij de linkse fine fleur in Londen, hield zich op in de artistieke kringen van het bruisende Berlijn en vertrok in 1908 naar Amerika om daar de erkenning te vinden die hij zocht. Mede dankzij ijverige vertalers slaagde hij er inderdaad in om furore te maken over de grens. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd hier en daar gefluisterd dat hij de Nobelprijs voor de literatuur zou krijgen. Van Eeden groeide vervolgens uit tot een leidende Europese intellectueel, die alomgerespecteerd en gelezen werd.
Helden-Liebe
In 1910 las Van Eeden het door de Duitse auteur Erich Gutkind toegestuurde boek Siderische Geburt, over culturele verheffing. Dit verhaal bedwelmde hem. Bij Gutkind meende hij gehoor te vinden voor zijn eigen, diepbeleefde overtuiging dat de dichters de koningen van morgen zouden zijn. Direct bij zijn eerstvolgende reis naar Duitsland bezocht hij de kleine, Joodse Gutkind en zag in hem, ondanks het verschil in jaren en ervaring, een zielsverwant.
Ze sloten vriendschap en besloten samen een manifest te schrijven, gericht aan de ‘Koninklijken van Geest’, die een bepalende rol zouden spelen bij de redding van de mensheid. In dit boekje, Welt-Eroberung durch Helden-Liebe, verbonden de twee heren Nietzsches harde wil met Van Eedens zachte mystiek. Een van de weinige concrete ideeën in dit verder volstrekt onleesbare pamflet was dat er een mondiale vriendschapsbond moest worden gesloten tussen grote dichters en denkers.
Hoewel het manifest weinig reactie uitlokte en in de Nederlandse pers zelfs geheel genegeerd werd, bracht het toch een balletje aan het rollen. In de jaren na het verschijnen leek er zich namelijk daadwerkelijk een grote, mondiale kring te vormen, precies zoals het tweetal voor ogen had gehad. Denkers van zeer diverse pluimage sloten zich aan. Sommige daarvan zijn nu volledig in vergetelheid geraakt, maar anderen hebben later een rol gespeeld in de twintigste-eeuwse geschiedenis, zoals zionist Martin Buber en Walter Rathenau, de latere minister van de Weimar-republiek.
Bij een officiële bijeenkomst in Potsdam, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, was de euforie compleet. De grote geesten drukten elkaar innig de hand en voelden de Helden-Liebe in hun hart. Van Eeden was verguld dat Gutkind en hij het voor elkaar hadden gekregen een ‘bloedbond’ te smeden van ‘genieën’, die de wereld ‘geestelijk zouden veroveren’, door ‘eenheid van de wil’.
‘Is het effect nul? Welnu, dan heb ik mijn best gedaan’
Maar het liep anders. De eenheid van deze zogenoemde Forte-Kreis bleek niet bestand tegen de daadwerkelijke veroveringen die amper een paar maanden later plaatsvonden tijdens de Eerste Wereldoorlog. De gezwollen taal werd overstemd door Europa’s kanonnengebulder. Vooral sommige Duitse leden van de Forte-Kreis ontpopten zich tot felle patriotten en zagen in de oorlog een definitieve afrekening met het ‘Europa van het geld’, waarvoor ze vooral Engeland verantwoordelijk hielden.
Veel van de stokpaardjes van Van Eedens ‘bloedbond’, zoals de Nietzscheaanse ‘wil’, de ‘edele geest’ en de ‘koninklijke liefde’ werden naar zijn smaak door sommige Kreis-leden volledig verkeerd geïnterpreteerd. Hij stelde zichzelf daarom de taak Europa aan het verstand te brengen wat vrede inhield, te beginnen bij zijn internationale vrienden.
Terwijl de briefwisseling tussen de Europese genieën voortduurde en sommige figuren nog pogingen deden onderlinge ruzies te sussen, legde Van Eeden zich volledig toe op bestrijding van wat hij de ‘nationalitis’ noemde, en dan vooral die van Duitsland. In januari 1915 werd hij lid van de redactie van De Amsterdammer. Hij wist een indrukwekkende lijst internationaal vermaarde auteurs voor zijn rubriek in dit blad te strikken. Een van de bijdragen kwam van Sigmund Freud, die Van Eeden nog kende uit zijn tijd als psychiater. Volgens de Oostenrijks-Joodse dokter was de oorlog een goede illustratie van zijn theorieën over de onderdrukte seksuele driften die de mens en zijn handelen bepalen.
Atypische vredesactivist
Omdat Nederland in al het krijgsgewoel neutraal probeerde te blijven, kon Van Eeden niet alleen anti-Duitse en antimilitaristische bijdragen toelaten en daarom gaf hij ook de ruimte aan een paar figuren die nauwverholen ophitsten tot oorlog. Maar de bedoeling van de rubriek was toch de Europeanen te dwingen over de grenzen van het eigen nationale gelijk heen te kijken. Dit streven was, zeker voor het begin van de oorlog, behoorlijk uniek. Verschillende bladen in het buitenland benaderden De Amsterdammer om de beste stukken over te nemen en zo de verschillende strijdende partijen een spiegel voor te houden.
Terwijl hij veel lof ontving voor zijn ‘internationale’ rubriek, waren de reacties op stukken van zijn eigen hand zeer wisselend. Zijn anti-Germaanse tirades stootten veel schrijvers, vanzelfsprekend ook in Duitsland, tegen de borst. Maar ook zijn andere stukken waren multi-interpretabel en daarom controversieel. Van Eeden was een atypische vredesactivist. Net als veel van zijn voormalige bloedbroeders uit de bond der genieën zag hij in de oorlog niet zozeer een nationale als wel een ideële en geestelijke strijd. Al het bloedvergieten diende een loutering, die de Europese beschaving op een hoger niveau zou brengen.
Onzekerheid
In het eerste oorlogsjaar hield hij lezingen in het land waar hij deze diffuse, zware ideeën presenteerde. Dat hij van het nationalisme gruwde, betekende nog niet dat de mensheid geen strijd moest leveren tegen het altijd aanwezige kwaad. Hij beschouwde zichzelf niet per definitie als een pacifist. Europa zou, zo fantaseerde Van Eeden, uit de oorlog kunnen opstaan als een eenheid van staten, een verenigd continent met een hogere moraal.
Achter zijn utopisme school echter ook veel onzekerheid, zowel over de mensheid als over zijn eigen ideeën. Volgens Van Eeden was de mens niet in staat zichzelf te kennen; hij zou onmachtig zijn op een logische, rationele wijze na te denken over de betekenis van zijn handelen.
Van Eeden worstelde ook met zichzelf. Vlak voor de oorlog was zijn zoon overleden, en de voortdurende conflicten met zijn omgeving maakten hem onzeker, onhandig en trots. Maar bovenal wist hij zich geen houding te geven als profetisch intellectueel in oorlogstijd. Daarom was hij ook verheugd met een brief uit Zweden die hij in oktober 1916 ontving. De afzender was Poul Bjerre, een van de koninklijken van geest uit de Forte-Kreis, met wie hij nog niet gebrouilleerd was. Een vredescomité in Scandinavië had het plan opgevat om in het neutrale Nederland een geheime bespreking te regelen tussen de leiders van de strijdende partijen. De vraag was of Van Eeden naar Londen wilde gaan om daar premier Lloyd George tot zo’n internationale vredesontmoeting te verleiden.
In januari 1917 slaagde Van Eeden erin Lloyd George te ontmoeten. Dat het was gelukt om dit te regelen, was voor Van Eeden een bewijs dat de ‘geesten’ van ‘gene zijde’ hem welgezind waren (in oorlogstijd kreeg hij hulp van boven). Een klein uurtje spraken ze met elkaar. Achteraf was hij laaiend enthousiast over de ‘beminnelijke en vriendelijke’ Britse premier en meende hij dat hij enige druk had uitgeoefend.
Van Eeden wilde groots en meeslepend vrede brengen
Een concrete afspraak was echter niet gemaakt. Terug in Nederland bezocht Van Eeden de Duitse gezant in Den Haag om via hem iemand van de regering in Berlijn uit te nodigen. Hoewel de gezant sympathiek op hem overkwam, kreeg hij steeds nul op het rekest. Dit ervoer hij als een domper; de wetten van de diplomatie bleken Van Eeden vreemd. Hij wilde groots en meeslepend vrede brengen, niet op subtiele, geheime wijze.
Om die reden schreef hij zijn Zweedse vrienden dat hij de gewenste vredesbespreking wilde forceren door de Duitse gezant te dreigen de bijeenkomsten openbaar te maken en daarmee de wereld te tonen dat niet Engeland, maar Duitsland de oorlog aan het rekken was. Hevig geschrokken over zoveel domheid telegrafeerde Poul Bjerre uit Zweden dat hij die plannen moest laten varen. Van Eeden bond in, maar verloor daarmee ook zijn enthousiasme. Een paar maanden later mengden de Amerikanen zich in het conflict, en zo lagen de kaarten plotseling weer helemaal anders. Het plan verdween van tafel.
Na een korte flirt met de daadwerkelijke politiek, waarbij hij zich officieel kandidaat stelde voor een zetel in de Tweede Kamer, besloot Van Eeden zich voorlopig verre te houden van de waan van de dag. In het laatste jaar van de oorlog kwam hij via het Nederlandse medium Annie Bosch in contact met zijn literaire helden en voorgangers die al overleden waren. Samen met hen discussieerde hij over de stichting van een elitair-sociaal-utopistische ‘lichtstad’. Victor Hugo († 1885), Emile Zola († 1902), Van Eedens overleden zoon Paul († 1913), Multatuli († 1887), paus Leo XIII († 1903) en de in 1914 vermoorde Franse socialist Jean Jaurès kwamen tijdens occulte seances in de hoedanigheid van geesten bij Van Eeden langs om van gedachten te wisselen over de oprichting van een mondiale, oecumenische, open en vredige stad van licht, waarheid en mensenliefde. Toen Van Eeden ten slotte met deze plannen naar buiten kwam, waren zijn critici te verveeld om er nog op te reageren.
Niet meer serieus genomen
Na de oorlog was Van Eedens rol als profeet en sociaal hervormer goeddeels uitgespeeld. Toen hij zich in de jaren twintig liet bekeren tot het katholicisme, werd zijn literaire werk niet meer serieus genomen en moest hij vertrekken bij De Amsterdammer.
Wat was er misgegaan? Dat hij in het neutrale Nederland zijn hoofd boven het maaiveld had uitgestoken om Duitsland de les te lezen en de mensheid van vrede te doordringen was niet het grootste probleem geweest, maar wel de manier waarop hij dat had gedaan. Van Eeden was een symbool geworden van een Europa dat had geworsteld met zijn eigen onrust. Net als het continent was hij moegestreden en zonder een tastbaar resultaat ten onder gegaan.
Toch zijn in retrospectief veel van Van Eedens utopistische ideeën later in een meer concrete vorm verwezenlijkt. Een mondiale vredesorganisatie zouden de Amerikanen direct na de Eerste Wereldoorlog oprichten in de vorm van de Volkenbond. Een lichtstad kwam er niet, maar met de bouw van het Vredespaleis in Den Haag was toch een eerste stap gezet. En een echo van Van Eedens fantasieën over een verenigd Europa klonk door in de woorden van Schuman, Monnet en andere founding fathers van de EU. Maar eerst zou daarvoor in Europa nog een andere oorlog gestreden moeten worden.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad (7/2014).