De Haagse trekhond

 

Tot ver in de twintigste eeuw schommelden er overal in Nederland nog hondenkarren door de straten – zo ook in Den Haag. Rond 1900 waren er landelijk naar schatting zo’n tachtigduizend trekhonden ‘in dienst’. Groente- en fruitboeren gingen er mee naar de markt, en op Scheveningen trokken honden karren volgeladen met haring.

Hun bestaan was spreekwoordelijk ‘honds’. In beschaafdere landen, zoals Engeland en Frankrijk, waren hondenkarren al sinds het midden van de negentiende eeuw verboden, maar in Nederland hoorde het lijden van de honden bij het straatbeeld.

Dat moest, en kon anders. In 1912 stichtten in Den Haag jonkvrouw W. Tindal en mevrouw Kuhne-Kramer de Anti-Trekhonden Bond, die met 256 (menselijke) leden van start ging. In 1910 was er weliswaar een wet gekomen die het lot van de trekhonden moest verbeteren, maar niemand respecteerde die. ‘De trekhond is de schande onzer natie’, schreven ze in hun brochure: ‘De botten steken aan alle kanten uit. De schurftplekken en gaten zijn goed te zien. Dit gehele beeld der ellende toont ons de schandelijke uitbuiting.’

Nu was het al wel zo dat hun zorgen breed werden gedeeld. In 1909 beschreef Het Vaderland een scène op de Rijswijkseweg over hoe een ‘beul-groentekoopman’ een ‘te oude en afgematte’ trekhond in de goot smeet, om hem daar te laten sterven, met de woorden: ‘ik heb toch niets meer aan hem!’. Andere droevige verhalen verschenen met regelmaat in de Nederlandse kranten, zowel de lokale als de landelijke. De Anti-Trekhonden Bond riep op tot een boycot van hondenkarren, en verspreidde kaartjes die Hagenaars bij de deur konden neerzetten: ‘Van hen die Honden als trekdieren gebruiken, wordt niet gekocht!’

Critici waren er uiteraard. De Vrije Socialist vond de boycot een oneerlijk tijdverdrijf voor hogere klassen, die de hond nemen als ‘subjekt voor sentimentaliteit’, terwijl ze verder ‘parasiteren op de trekmenschen’. In Het Vaderland stelde iemand dat hondenkarren uit financiële nood worden gebruikt, ‘want een hond ligt in den regel onder de tafel of op een klein plaatsje achter het huis, maar daar kan men een paard niet neerleggen.’ Hoe dan ook nam het aantal trekhonden in de jaren twintig en dertig snel af, en met de introductie van de bakfiets in 1937 kwam er een diervriendelijk alternatief. Na de Tweede Wereldoorlog richtte de Haagse hondenbond zich op het redden van kettinghonden, en na een landelijk verbod op het gebruik van trekhonden in 1962, op algemeen hondenwelzijn. En dit tot op de dag van vandaag: de Koninklijke Hondenbescherming zit nog steeds in Den Haag.

Het Haagse hondenleven is er in de afgelopen eeuw enorm op vooruit gegaan. Wie nu op een zondagmiddag naar het strand gaat ziet daar menig bakfiets staan. De tweevoeters fietsen kromgebogen tegen de wind in om hun viervoeters op een uitje aan zee te trakteren. En in de bakfiets zitten de honden. Ze laten zich rijden.

Verscheen eerder in Haagse Historie.