Nederland moet zich verdiepen in de Grote Oorlog

 

Dit weekeinde herdenken Europeanen de wapenstilstand van 1918 als het einde van de Eerste Wereldoorlog.

De Britten en Fransen koesteren die traditie, en dit jaar gaat er nog een grote schep bovenop. President Emmanuel Macron reist een volle week door de noordelijke arrondissementen, waarbij hij begraafplaatsen, monumenten en musea bezoekt. Vandaag ontmoet hij bondskanselier Angela Merkel op de voormalige frontlinie, en een dag later zal hij met een paar dozijn andere wereldleiders de wapenstilstand herdenken bij de Arc de Triomphe in Parijs. Halverwege de reis lunchte hij al met premier Theresa May bij de Somme, waar zijn eigen Britse voorvader George William Robertson gelegerd lag (die na de oorlog een Française huwde). Voor May en veel andere Britten is Armistice Day dit jaar speciaal. Een eeuw geleden bracht de oorlog het Europese vasteland dichter bij, emotioneel, en politiek. Nu, met de Brexit, groeit de afstand weer. In buurland België hebben ze vanaf 2014 al vele honderden herdenkingsmomenten georganiseerd, nog bovenop de reguliere, zoals de dagelijkse ‘last post’ bij de Menenpoort in Ieper (vaste gewoonte vanaf 1928).

Interessant is ook hoe de verliezers terugblikken. Oostenrijk doet dat met een tentoonstelling over hoe in chaos en rumoer de republiek werd gesticht, op de verbrokkelde resten van het eeuwenoude keizerrijk. In dit herdenkingsjaar vieren de Tsjechen, Slowaken, Polen en Roemenen die verbrokkelde resten uitbundig. Op de nationale ‘1918-site’ van Roemenië staat geschreven: ‘We eren diegene die honderd jaar geleden erin slaagden een schier onmogelijke droom waar te maken: de vereniging van alle Roemenen’. De Hongaren hebben daar weer heel andere gevoelens bij. Als verliezer naast Oostenrijk verloor het land minstens de helft van hun Dubbelmonarchie-gebieden, inclusief grote delen van het huidige Roemenië. Ook in de voormalig-Oostenrijks-Hongaarse delen van het voormalige Joegoslavië wordt deze week de vraag gesteld wie het meeste profiteerde van het einde van de Eerste Wereldoorlog. En wie niet. In Servië, Bosnië en Kroatië is dit een heftig en actueel thema.

Kortom: heel Europa herdenkt. Heel Europa? Nee, Nederland staat er bij en kijkt er naar. Een geplande herdenkingsbijeenkomst bij het monument voor de tijdens de Eerste Wereldoorlog door mijnen op zee omgekomen vissers werd op het laatste moment afgeblazen. Te weinig belangstelling. Het Vredespaleis in Den Haag organiseert samen met het NIOD een groot symposium, dat is al iets, maar een nationaal evenement is het niet.
Het is natuurlijk begrijpelijk. Nederland was in 1914-1918 neutraal, en dat spreekt niet tot de verbeelding. Er bestaan geen bombastische films die de collectieve herinnering aanspreken en aan Nederlandse War Poetry werd honderd jaar geleden nauwelijks gedaan. Toch moet Nederland de Eerste Wereldoorlog echt beter leren kennen. Hiervoor zijn minstens vier argumenten, die zeker in het licht van de afgelopen tijd aan belang hebben gewonnen. De Eerste Wereldoorlog biedt namelijk stof tot nadenken voor allerhande stuntelige politici, onwetende intellectuelen en raaskallende volksmenners.

Ten eerste, de Eerste Wereldoorlog is essentiële wereldgeschiedenis. Het uitbreken van die oorlog vormde het startsein van veel geopolitieke problemen, de opdeling van het Midden-Oosten, het virulente nationalisme, de moderne ongrijpbare angsten over technologische vooruitgang, de machinale vernietiging, en de neergang van Europa’s mondiale hegemonie. De beroemde Amerikaanse diplomaat en historicus George F. Kennan noemde de Grote Oorlog de ‘oer-catastrofe’ van de twintigste eeuw. Een nieuwe tijd werd geboren. Het neutrale Nederland kreeg daar in 1914-1918, en ook erna, slechts druppelsgewijs iets van mee. Nederland deelde niet in de strijd, en niet of nauwelijks in het trauma dat de rest van Europa verbond.

Twee: kennis van de Eerste Wereldoorlog biedt context bij de politieke retoriek en ideeënwereld van veel Europese leiders. Meer dan eens verwijst de Hongaarse premier Viktor Orbán naar het ‘dramatische verdrag van Trianon’ uit 1920, toen het Hongaarse deel van de Dubbelmonarchie werd teruggebracht tot het rompstaatje van vandaag. Voor zijn aanhangers is dit een trauma, niet van een eeuw geleden, maar van gisteren. Ze plakken stickers van Groot-Hongarije op hun auto en sympathiseren hartstochtelijk met de ‘verweesde’ Hongaren in de buurlanden. PiS-partijleider Jarosław Kaczyński romantiseert het Polen dat niet na de Tweede, maar na de Eerste Wereldoorlog uit de as herrees. Voor hem ligt de gouden tijd van Europa niet in naoorlogse van 1945, het startpunt van de West-Europese integratie, maar in het naoorlogse van 1918, in het duistere Interbellum. Ook in Turkije is die geschiedenis vers. Recep Tayyip Erdoğan heeft volgens sommigen last van het ‘Sèvres-syndroom’, een verwijzing naar de honderd jaar oude vredesbespreking in deze Parijse voorstad. Hij en zijn achterban menen dat Europeanen, net als een eeuw geleden, Anatolië in stukken willen hakken. En er is meer. In 1918-1919 woedde in Oekraïne een burgeroorlog die doet denken aan die van nu. Israël, Syrië, Irak: ze kregen vorm tijdens de verwarring aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Historicus Beatrice de Graaf memoreerde vorige week al in haar column in NRC Handelsblad dat het einde van de Eerste Wereldoorlog en de daarmee gepaarde ontmanteling van de Duitse, Ottomaanse en Oostenrijks-Hongaarse veelvolkerenrijken leidde tot tientallen burgeroorlogen, pogroms, bloedige revoluties en contrarevoluties, en algehele onveiligheid. Het nationale zelfbeschikkingsrecht had duistere kanten. Stef Blok had hierover iets kunnen opzoeken voordat hij zijn uitspraken over de multiculturele samenleving deed. Hij is de minister van Buitenlandse Zaken, je zou het bijna vergeten.

Ten derde, de Eerste Wereldoorlog leert ons – meer nog dan de Tweede Wereldoorlog – hoe ingewikkeld een internationaal conflict is, en hoe dat zelden resulteert in een happy end. Het was een bizarre oorlog, die na de wapenstilstand van 1918 voortleefde in de vorm van een duizelingwekkende ideeënstrijd. De Duitse dichter Ernst Toller schreef dat wie de ineenstorting van 1933 wil begrijpen eerst de geschiedenis moet kennen van wat er in 1918 en 1919 in Duitsland is gebeurd. In Nederland is het beeld van de Tweede Wereldoorlog zogenaamd helder. Over Hitler en het verzet heeft iedereen feitjes paraat. Toch zal een gemiddelde Nederlander weinig weten van de Duitse revoluties van 1918 en 1919, toen sociaaldemocraten het vuur lieten openen op radicale revolutionairen in steden als Berlijn en München. Zowel de oorlog zelf, als ook de ideeënstrijd die erop volgde, kunnen inzicht bieden in de gelaagdheid van een conflict.
Dit verdient nog wel wat meer toelichting. Europa werd immers gevormd door niet twee, maar drie oorlogen: de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Vooral de laatste twee oorlogen laten zich uitstekend lenen voor een simplistisch (en filmisch!) goed-fout model. In de Tweede Wereldoorlog had je een goed herkenbaar Evil Empire, met een kwaadaardige leider. Een soort Sauron. Die moest weg, zo simpel was het. Tijdens de Koude Oorlog, vervolgens, had je twee kolossale magneten, de VS en de Sovjet-Unie, die het conflict overzichtelijk ontdeden van grijstinten. Uiteraard was het niet zo simpel, en historici hebben dat al meermaals aangetoond, maar zo is het wel in het collectieve geheugen verzonken. En laat het nu zo zijn dat Nederland deze twee oorlogen wél bewust heeft meegemaakt. De Eerste Wereldoorlog, daarentegen, laat zich niet simplificeren. Deze leert ons niet dat het ‘kwaad’ een gezicht heeft – Hitler, Stalin – dat als zodanig bestreden kan worden. Integendeel, de Eerste Wereldoorlog heeft geen gezicht en vraagt veel van onze verbeelding. Het conflict biedt ingewikkelde lessen over het kwaad van de ongrijpbaarheid. Het vertelt hoe grillige paniek over internationale verwarring, gezaaid door onkundige en onhandige, vaak labiele en ongeschikte bewindslieden en diplomaten, kan leiden tot de grootst mogelijke ellende, wanneer die wordt omgezet en geïnstrumentaliseerd in geweld. En dat dat geweld niet kan worden teruggedraaid, of teniet gedaan. Dat geweld geweld baart. En dat dat onnoemelijke trauma’s voortbrengt, die lang nagalmen. En dat die trauma’s ook niet onschuldig zijn.
Het is, vind ik, dan ook niet verwonderlijk dat veel gemakzuchtige Nederlandse media hedendaagse conflicten nog steeds willen uitleggen in gekmakend platte, binaire modellen. Alsof we nog steeds het sjabloon van de Koude Oorlog gebruiken: Pro-Russisch, Pro-EU, anti-EU, Oosten, Westen, enzovoorts. Ook de Nederlandse politiek heeft zich meermaals provinciaal, zo niet naïef getoond. Herinneren we ons de missie in Uruzgan nog? Om nog maar te zwijgen over Srebrenica. Ik vermoed dat Europese landen die de Eerste Wereldoorlog in hun collectieve geheugen meedragen heel anders in zo’n missie zouden staan. De jaren 1914-1918, en de nasleep, leren Nederland dat in een internationaal conflict ambiguïteit en meerduidigheid de norm is. Wie orde, rust en eenvoud denkt te kunnen brengen, heeft geen idee van wat oorlog is.

En tenslotte, voor het vierde argument, zou ik willen terugkeren naar Nederland. Het land was neutraal, en daarom eenzaam. Geen allianties betekent ook geen bondgenoten. Het verhaal van een geïsoleerd land, helemaal alleen in het oog van de vernietigende orkaan, geeft stof tot nadenken over het vraagstuk van de internationale orde. Des te meer omdat de Amerikaanse president het Atlantische bondgenootschap openlijk in twijfel stelt, en het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zal verlaten. Enerzijds zou je kunnen beweren dat de Nederlandse regering tijdens de oorlog een huzarenstukje heeft geleverd door voorzichtig om te gaan met de belangen van Engeland, Duitsland, België en Frankrijk. De balanceer-act tussen de kemphanen bracht Nederland economische voorspoed: handel floreerde, multinationals kwamen tot wasdom, en de Rotterdamse havenbaronnen aten van zowel de Duitse als Britse walletjes. Anderzijds zou je kunnen betogen dat het huzarenstukje fraai maar wel erg opportunistisch was. Moet Nederland zich afsluiten voor het woeden van de wereld? Afzijdigheid was immers ook toen al een illusie. Meer dan een miljoen Belgische vluchtelingen trokken de grens over en moesten opgevangen worden in kampen of bij mensen thuis. Dit zette grote druk op de samenleving. In ieder geval werd het na 1918 niet meer zo eenvoudig om je terug te trekken achter de dijken en je daar al geld-tellend koest te houden. Vanaf de oprichting van de Volkenbond in 1920 zouden niet alleen de oorlogen, maar ook de vredes internationaler tot stand komen. Wat elders in Europa misging, betrof voortaan ook Nederland.

De conclusie is daarom eenvoudig: Nederland moet zich de Grote Oorlog beter gaan herinneren. Waarom? Voor een beter en groter begrip van de buurlanden, van Oost- en West-Europa, en van de rest van de wereld.

Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad op 9 november 2018.