30 Mar Beeld en verbeelding (recensie: De mirreberg van G. Snel)
Kunstroof doet het altijd goed. In 2018 maakte omroep MAX een Tv-serie over Arthur Brands, een kunstdetective die op zoek ging naar mozaïeken die tijdens de Turkse inval op Cyprus waren verdwenen, en later opdoken bij een miljonair in Monaco. The Telegraph noemde Brands al de ‘Indiana Jones van de kunstwereld’. Je zou ook aan Kuifje kunnen denken. Het is nog mooier wanneer die kunstdetectives te maken krijgen met veiligheidsdiensten, hele en halve Nazi’s, en mysterieuze nachtclubzangeressen die spioneren. Het wachten is dan op de liquidaties en intriges.
In De Mirreberg, de laatste roman van schrijver, docent Zuidoost-Europese literatuur en cultuur, en vertaler Guido Snel, komt het allemaal voorbij. De lezer maakt kennis met Edgar Auerbach, een Amerikaanse kunsthistoricus van Duitse afkomst. Direct na de Tweede Wereldoorlog reist hij naar Europa om de geallieerden te helpen bij het opspeuren en terugbrengen van geroofde Nazi-kunst. Auerbachs antagonist is ene Ante Topic, een kunsthandelaar uit Joegoslavië die zich liegend en bedriegend een weg baant door de chaos van het naoorlogse Europa. Topic lijkt te werken voor het nieuwe socialistische regime van Tito, maar feitelijk is hij alleen uit op eigen gewin. In het eerste deel, dat ‘De jacht’ heet, volgt Auerbach deze Topic door heel Europa, van West naar Oost, en zelfs tot in Tanger in Noord-Afrika. Het is spannend leesvoer.
Maar al na een paar dozijn pagina’s blijkt dat er onder het vlies van dit Kuifje-achtige achtervolgingsverhaal meerdere lagen schuilgaan. Auerbach draagt geschiedenis mee. In de oorlog is zijn liefde Emilia vergast in een concentratiekamp. Tevens heeft háár geliefde, zijn stiefbroer Carlo, zichzelf het leven genomen in Zwitserland. Deze driehoeksverhouding doet denken aan die van Max, Onno en Ada in Harry Mulisch’ De ontdekking van de hemel. Ook hier een competitie tussen twee ‘broeders’, een beproeving van liefde, en een oorlog die er tussendoor kruipt.
Op fraaie wijze brengt Snel de tijd van net na de Tweede Wereldoorlog tot leven. Het is de duistere wereld van Graham Greene’s The Third Man, van Weense riolen in zwart-wit en de eerste contouren van de Koude Oorlog. Treffend vond ik de entourage van de vroege jaren van het tweede Joegoslavië, toen ‘Kameraad Tito’ nog Stalinist was en Belgrado een grijze provinciestad. Maar behalve naar Belgrado voert de reis Auerbach ook langs Philadelphia, Salzburg, Antwerpen en Berlijn. Als hij zich meldt bij de universiteit van München voor een betrekking, wordt hij scheef aangekeken.
Hier overstijgt het verhaal de raadselachtige Mata-Hari-sfeer. Auerbach is verweesd in Amerika, en verloren in Europa. Hij is een dolende ziel op de resten van wat was, op de vertrapte schoonheid van de Europese beschaving. Auerbach doet wat dat betreft wel wat denken aan de hoofdpersoon in Curzio Malapartes Kaputt (1944), of de hoofdpersoon van Bij de Hyperboreeërs (1966), een even fragmentarische en ongrijpbare roman, geschreven door de Joegoslavische schrijver in ballingschap Miloš Crnjanski. Niet toevallig vertaalde Snel dit werk ruim tien jaar geleden naar het Nederlands.
Vanuit de thematiek van die vertrapte schoonheid gaat Snel de diepte in. Wie dan nog verder wil lezen over een kunstdetective in een entourage van veiligheidsdiensten, spionnen en nachtclubzangeressen kan beter ophouden. Wie echter bereid is af te dalen in een Umberto Eco-achtige overdenking in de vorm van een drieluik, over de kracht, de waarheid, en het gevaar van verbeelding, die wacht nog een mooie reis.
Die reis, dat is de reis van de Osmaanse kapitein Piri Reis, die het Middellandse Zeegebied verkent en in kaart brengt. Hij leeft in de zestiende eeuw. Aan boord van zijn schip bevinden zich allerlei kleurrijke karakters. Sajid, een hypocriete zeloot; Hasan en Stavros, matrozen die de multiculturele smeltkroes van het Osmaanse Rijk weerspiegelen; en Aaqib, een van oorsprong Nederlandse (Rijnlandse) tekenaar en schilder. Deze Aaqib speelt een sleutelrol in het verhaal van deze reis, maar ook in het hele boek, en hij verbindt door zijn tekeningen het heden, verleden, en de toekomst. Als verbeelder uit het christelijke (of: heidense) noorden confronteert hij de islamitische bemanningsleden – Reis voorop – met de betekenis en magie van kleur, lijnen, vormen, en contouren.
Deel twee is leuk, sensueel en hallucinant, en zou goed kunnen worden verfilmd. De reis voert langs bordelen, forten en bibliotheken in Venetië, Cattaro (Kotor), Gibraltar, Cyprus, Marmaris, Alexandrië, Oran, Beirut enzovoorts. Meer nog dan met Auerbach kon ik me identificeren met kapitein Reis, de alleszins redelijke cartograaf. Hij houdt zich staande tussen het uitschot op zijn schip, terwijl in zijn hoofd visioenen rond dwarrelen. Nieuwsgierig is hij, naar vreemde culturen en landen, maar ook naar de passies van de mens, de talenten, de zwakheden, en de schoonheid.
Weer die schoonheid. Niemand van de bemanning weet dat Piri een opdracht heeft meegekregen van de Sultan om het geheim te ontrafelen van de schoonheid. Waarom die zo gevaarlijk is, en zo bedwelmend. En wat lust doet, met mensen, en met kunst, en met alles daartussenin.
In het laatste, derde deel, keert de lezer terug naar Auerbach, of eigenlijk naar zijn dochter Karen, die in Californië het artistieke oeuvre beheert van Carlo Strozzi, de geliefde van Emilia, de eerste vrouw van haar vader. Het decor van de zestiende-eeuwse kasba’s en ondergrondse labyrinten maakt dan weer plaats voor dat van huisdierenklinieken, musea, chocolaterieën en hipster-cafés. In deel drie komt het thema van schoonheid en echtheid nog nadrukkelijker naar voren. Op elke pagina overdenkt Karen deze tegenstellingen, in de kunst, en in de cultuur. Tuin of landschap? Kunstwerk of kopie? De scheppende kracht, of het levende erfgoed? Gepassioneerde liefde of platte lust? Op pagina 297 uit ze haar onvrede over Philadelphia, de stad van haar ouders: ‘De neoklassieke beelden, de protserige tombes, dat hele Nep-Europa dat Philadelphia was. Amerika als rouwend nature morte om het oude continent.’
Snel probeert in het derde deel alle uitgezette lijnen weer met elkaar te verbinden. En dat lukt, vind ik, niet altijd. Wat mij betreft bestaat dat universum, waarin alles klopt en samenvalt, bij voorkeur alleen in het hoofd van de Harry Mulisch-achtigen. Juist de wervelwind van Snels associaties en beeldentaal bekoorde me. Als alles moet worden teruggebracht naar één allesomvattend geheel, dan gaat er veel verloren.
Gelukkig lukt dat dus niet. En zo blijft De Mirreberg een bedwelmend panorama, dat ook uitwaaiert buiten de panelen van het drieluik Christus in het voorgeborchte, het zestiende-eeuwse kunstwerk dat Snel als een rode draad door het hele boek heeft geweven.
De Mirreberg is, kortom, een geslaagde roman over schoonheid en waarachtigheid, over culturen en talen, liefde en lust, en over de kracht van de verbeelding. Je zou het gerust nog een keer kunnen lezen, om weer nieuwe dingen te ontdekken. Of drie keer, om het drieluik ten volle tot je te nemen.
Deze recensie is in maart 2019 gepubliceerd op de website Donau – Tijdschrift over Midden- en Zuidoost-Europa.