Ruslands “angstaanjagende vreemdheid”

 

Veertig jaar weerklank op Kundera’s essay ‘De tragedie van Midden-Europa’

De onlangs overleden Tsjechische schrijver Milan Kundera beschouwde fictie, oftewel de roman, als het voornaamste genre in de literatuur. Toch schreef hij ook meerdere indrukwekkende essays over uiteenlopende onderwerpen. Zijn meest monumentale essay is zonder twijfel ‘Un Occident kidnappé’ uit 1983, dat in het Nederlands is vertaald als de ‘De tragedie van Midden-Europa’. Bij de originele publicatie veertig jaar geleden sloeg het essay in als een bom: schrijvers, academici en politici uit Oost en West voelden zich door de tekst zowel geïnspireerd als geprovoceerd en er brandde een vurig debat los over de droom en het lot van Midden-Europa – die ongrijpbare culturele ‘tussenruimte’ tussen Oost en West. Decennialang nog bleven de echo’s van Kundera’s ‘Occident kidnappé’ nagalmen, zowel binnen als buiten de academia. En nu, na de tweede Russische invasie van Oekraïne, heeft Kundera’s precies veertig jaar oude essay een nieuwe, profetische lading gekregen.

 

Midden-Europa is beschaving

De geboorte van een essay. Het was november 1983 en nog niemand kon bevroeden dat de Koude Oorlog op zijn einde liep. Kundera stelde in het Franse opinietijdschrift Le Débat dat zijn thuisland Tsjechoslowakije samen met de omliggende landen werd gegijzeld door het cultuurvreemde Sovjet-Rusland. Daardoor was ‘Midden-Europa’ afgesneden van het Westen, waartoe het eigenlijk behoorde. De ‘tragedie’ betrof dus het smartelijke noodlot van deze familie van kleine landen in het Oosten van het Westen (en het Westen van het Oosten) die te kampen had met de ‘angstaanjagende vreemdheid’ (‘terrible étrangeté’) van Rusland, zoals Kundera die had ervaren bij het lezen van het werk van Gogol en Dostojevski. In zijn essay maakte Kundera Rusland zo tot Europa’s ultieme ‘significant other’.

Wat hij veertig jaar geleden niet kon bevroeden is dat hij met deze tekst niet één maar meerdere generaties zou inspireren. Kundera’s hartenkreet groeide zelfs uit tot een canonieke tekst van de Europese integratie, en een reservoir voor politieke motto’s en citaten. Neem Emmanuel Macron. Op 31 mei 2023 parafraseerde de Franse president uit Kundera’s essay op een conferentie in Bratislava, aan de vooravond van de bijeenkomst van de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) in Moldavië. Het was, zoals wel vaker bij Macron, een speech met Pan-Europese schwung (of élan, zo je wilt). Met verwijzingen naar Kundera’s Koude-Oorlog-pathos kreeg Macron in Bratislava de handen op elkaar. Kundera, die vanaf de jaren zeventig als balling in Frankrijk woonde, had er al voor gewaarschuwd: Rusland, dat betekent gevaar. Goed dat de Franse president er nu – eindelijk – wel oren naar heeft. Het kwartje was gevallen.

‘De tragedie’ verscheen voor het eerst in 1983 in het Frans, maar bereikte vooral een mondiaal publiek toen The New York Review of Books het een jaar later in het Engels afdrukte. Het essay laat zich lezen als een aanklacht én een requiem. Kundera deed vooral zijn beklag over de gijzeling van Midden-Europa achter het IJzeren Gordijn, maar de door hem benoemde ‘tragedie’ was in Kundera’s ogen niet eens zozeer die Russische knoet, als wel de onverschilligheid van Europa (oftewel: West-Europa) om te vechten voor de cultuur die het continent bindt. Om dat te onderbouwen bezigde hij nogal zware woorden, zoals ‘spirituele eenheid’ en ‘noodlot’. Hij somberde dat de nobele cultuur van Europa voorbij was, en dat er misschien wel niets meer overgebleven was om gezamenlijk voor te vechten. Velen, vooral in het Westen, waren geraakt door Kundera’s tekst en het is geen overdrijving dat de (latere) bestsellerschrijver van onder andere De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1984) een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de schepping van het concept Midden-Europa. Zeker, het concept was al veel ouder en vele andere schrijvers hadden bijgedragen aan de schepping, maar Kundera lanceerde Midden-Europa naar de mainstream. In de sfeer van die tijd manifesteerden steeds meer schrijvers, onder wie de Hongaar György Konrád en de Pool Czesław Miłosz, zich nadrukkelijk als ‘Midden-Europees’ en het duurde niet lang voordat deze culturele en literaire plaatsbepaling ook werd opgepikt in de politiek en in de media.

Natuurlijk kwam Kundera’s essay op het juiste moment in de juiste atmosfeer. Het was profetisch omdat slechts enige jaren na publicatie het Sovjetrijk van binnenuit verbrokkelde. De rest van het verhaal is bekend: Gorbatsjov, glasnost, perestrojka, de val van de Berlijnse muur, David Hasselhoff en I’ve been looking for freedom, Maastricht, End of History (en daarna: Srebrenica, Tsjetsjenië, Irak). In 2004 trad het door Kundera bezongen Midden-Europa toe tot de Europese Unie. Van Tallinn tot Ljubljana en van Boedapest tot Gdańsk – iedereen was in een Europese roes. Kundera’s essay kon vervolgens in het archief worden opgenomen als een herinnering aan een vervlogen, voorbije tijd, toen Praag nog sidderde voor de toorn van het Kremlin, en de Russen een serieuze dreiging vormden voor Europa. De tijd had de ‘tragedie’ van Midden-Europa doen vergelen. En vergeten.

Misschien was de dramatische bravoure van Kundera’s tekst al wel eerder verbleekt. In 1995 herlas de Amerikaans-Bulgaarse cultuurwetenschapper Maria Todorova Kundera’s ‘Tragedie’ en was – zacht gezegd – niet onder de indruk. Zonder de spanning van de Koude Oorlog bleef er, vond ze, weinig over van de tekst. Zij oordeelde: ‘Now, rereading Kundera after more than ten years is disappointing in terms of logical consistency and moral integrity: the essay sounds melodramatic and, at times, outright racist.’ Hoewel ze het wat cru stelde, had ze ook wel een beetje gelijk. Kundera’s essay laat zich behalve als gebalde vuist ook lezen als een sentimentele mijmering over een sprookjesachtig Midden-Europa, waar kunstenaars, schrijvers en theatermakers de geschiedenis voortstuwen. Zijn weergave van de Russische cultuur is bovendien schematisch en simplistisch. Todorova was zeker niet de eerste die de ondertoon van Kundera’s essay signaleerde. Al in de jaren tachtig had de Russische emigré-schrijver Joseph Brodsky gewezen op Kundera’s sjabloonachtige tegenstellingen tussen Europa (Westers, verfijnd) en Rusland (Oosters, barbaars). Maar Brodsky deed dat uit een soort Russisch-defensieve houding, en dat kwam niet zo overtuigend over. Het argument bleef niettemin rondzingen, binnen en buiten de academia. Todorova zelf legde uit dat het florissante zelfbeeld van Kundera’s ‘Midden-Europa’ (cultureel hoogstaand, literair, enz.) bestond bij de gratie van ‘othering’: het wegzetten van de ‘ander’ om jezelf er beter uit te laten zien. Alles buiten Midden-Europa (en dan vooral ter oosterzijde) bleek anders en héél vreemd: Rusland, maar eigenlijk ook de Balkan, Turkije, en niet-Russische delen van de Sovjet-Unie, zoals Moldavië of de Kaukasus. Allemaal anders, vreemd, niet Midden-Europees. En dus: Niet Europees.

De observatie verwerkte Todorova in haar invloedrijke boek Imagining the Balkans (1995), dat genoeg materiaal bood voor talloze vruchtbare (en minder vruchtbare) academische en journalistieke debatten over culturele beeldvorming en stereotypering, mental maps, filosofische geografie, imagologie, discours-analyse en de macht van taal. Todorova meende dat het Westen (inclusief Kundera’s ideaal van ‘het Westen’) de Oosterse buren als barbaren nodig heeft om zichzelf heroïsch en arrogant op de borst te kloppen. Zij had zich in de geest van de tijd laten inspireren door het cruciale werk Orientalism van Edward Said, die eerder al op doordringende wijze de mechanismen van othering had uitgelegd.

 

Vervagende grenzen

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw, nog voor de Europese dominoreeks aan crises (de ‘polycrisis’), studeerde ik Midden- en Oost-Europese geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Todorova was gesneden koek. Wij, nijvere studentjes, speurden naar stereotypen, oriëntalisme en ‘Balkanismen’ in de popcultuur of de reisliteratuur. Cultuur was een constructie, en over de ‘Russische ziel’ of de ‘spirituele eenheid van Europa’ moest je niet beginnen. Wee je gebeente: pompeuze woorden waren uit in die dagen.

Het is moeilijk die dagen van voor de grote crisistijd voor het geestesoog te brengen, want de donkergrijze mist van naderhandse ellende hangt er voor. Maar met enige moeite herinner ik me dit Europa van ná de Joegoslavische successieoorlogen (1991-1999) en vóór de bankencrisis (2008) als één groot speelveld van onbegrensde mogelijkheden. Vanuit Groningen namen we een Schönes Wochenende Ticket en trokken naar Berlijn om in Kaffee Burger te dansen op de Russendisko van DJ en schrijver Wladimir Kaminer, bekend van Radio Multikulti (de naam alleen al). Je ging naar het Festival Sziget in Boedapest, of naar EXIT in Novi Sad. In Servië hadden de posterboydemonstranten van OTPOR de tiran Milošević verdreven (ze kregen er een zogenaamde MTV Free Your Mind Award voor uitgereikt, nu vraag ik je) en de Midden-Europese landen maakten zich op voor de Big Bang Enlargement van 2004. De wonderlijke documentaire Die Mitte (2004) van de Berlijns-Poolse filmmaker Stanisław Mucha toonde hoe Midden-Europa een grote verrijking was, en hoe toute of ganz Europa steeds maar groeide en bloeide. En oh ja, het Sovjetrelikwie Aleksandr Loekasjenko in Belarus (Wit-Rusland) noemde men in die vrolijke dagen nog heel naïef de ‘laatste dictator van Europa.’

In Groningen was de dienstdoende professor voor Midden- en Oost-Europese geschiedenis de Tsjechische Hans Renner, die in 1968 uit Praag was gevlucht voor de Sovjettanks. Een geweldige verteller die ons inwijdde in de culturele rijkdom van de K. und k-Monarchie en bovendien ook nog eens mooi accordeon kon spelen (dat deed hij geregeld in de bomvolle collegezaal). Tegelijkertijd baarde hij opzien met zijn voor die tijd en voor onze generatie atypische meningen. Ik herinner me zijn diep doorleefde argwaan voor links (‘communisme’) en Rusland (‘Sovjets’). Hij wees alles ter linkerzijde van de VVD (de VVD van toen, welteverstaan) af en maakte zich geen illusies over Poetins Europese handreikingen. Toen hij een keer uitlegde dat de Belarussen (toen nog: Wit-Russen) ‘nu eenmaal’ weinig verzet bieden tegen de dictatuur omdat ze apathisch en gezagsgetrouw zijn en geen gevoel voor democratie hebben, vonden we dat hij te essentialistisch was en in misprijzende stereotypen sprak. ‘Het probleem’, zo heb ik zijn antwoord onthouden, ‘is dat het gewoon zo is.’

Niet lang daarna vertrok ik met een Erasmusbeurs naar Jena in Duitsland om Südosteuropastudien te studeren. In Jena vond ik in de collegebanken heel andere, meer ambivalente (en, bij nader inzien, vrij Duitse) interesse in Rusland en Belarus, en ook begrip en zelfs sympathie. Met Kundera’s exclusieve culturele geografie hadden we bij die Südosteuropastudien sowieso niet veel op, omdat de Balkan geheel buiten zijn scope was gevallen. Een jaar later ging ik in Servië studeren. Toentertijd bezocht ik met plezier meerdere trainingen in ‘intercultural learning’ en ‘mutual understanding’ in het kader van de EU-programma Youth in Action. Daar werd ik soepel en sympathiek, maar tegelijkertijd ook wel dwingend gedrild om alle vormen van cultureel determinisme te bestrijden.

Nu ik dit schrijf voel ik een soort nostalgie over die laatste jaren voor de crises, toen het in 2004 mogelijk was dat een Moldavische Boyband (O-Zone) dé Europese zomerhit had met het in het Roemeens (!) gezongen Dragostea din Tei (refrein: Omajahie-Omajaha). In de videoclip zag je drie jongens onbezorgd op een vliegtuig dansen, in de tijd dat je met Skyeurope (onterecht) voor een habbekrats naar Krakau of Boedapest kon reizen. Zoals bekend is nostalgie niet het verlangen naar het verleden, maar het verlangen naar een ooit ingebeelde toekomst, die nu in het verleden ligt. Als naïeve Erasmus-student dacht ik écht dat Europa een fluïde, vrolijk continent zou worden, waarin grenzen vervagen, niet opdoemen.

Het Gordijn schuift op

Behalve op de Balkan hadden ook de Oekraïners zich door Kundera buitengesloten gevoeld van de Familie van het Midden. De filosoof Volodymyr Jermolenko schreef in 2014: ‘The idea of a “stolen West” may have been liberating for Central Europe, but for Europe situated further east it was disastrous. Instead of breaking down the wall between East and West, it simply shifted it further eastwards.’ Voor Jermolenko voelde het alsof Kundera Oekraïne in het ‘oosten’ had geplaatst – bij Rusland dus. Mykola Riabchuk, een andere Oekraïense schrijver, concludeerde zelfs in een essay (dat na te lezen is op het platform Eurozine) dat Kundera met zijn ‘Un Occident kidnappé’ had gepoogd ‘terug te keren naar Europa’ door andere volkeren in de ‘communistische gevangenis’ als minderwaardig af te schilderen, en ‘minder Europees’ of zelfs ‘less striving for freedom and probably less deserving it.’

Riabchuk had echter over een belangrijk detail van Kundera’s essay heen gelezen. In voetnoot nummer 3 van de Amerikaanse versie van het essay noemt Kundera heel specifiek het lot van de Oekraïense cultuur: ‘One of the great European nations (there are forty million Ukrainians) is slowly disappearing. And this enormous, almost unbelievable event is occurring without the world realizing it.’ Hij schreef dit dus in 1983!

Door de tweede Russische inval liggen de kaarten helemaal anders. Riabchuk en Jermolenko hoeven zich nu geen zorgen meer te maken dat Oekraïne in West-Europa of in Midden-Europa wordt weggezet als ‘anders’ of ‘Russisch’. De Poolse en Tsjechische premiers waren de eerste politieke Europese leiders die naar Kyiv trokken om hun steun te betuigen, en vrijwel alle EU-lidstaten steunen de Europese aspiraties van Oekraïne. Het IJzeren Gordijn hangt er weer, maar is opgeschoven. Niet van Stettin naar Trieste, zoals Winston Churchill het in 1946 fraai verwoordde, maar van Moermansk tot (voorlopig) Marioepol.

In deze nieuw polaire situatie lijkt Todorova’s othering vooral gedateerd. Europese bombast mag en kan weer, en sommigen vinden zelfs dat het moet. ‘Het Westen’ moet zich opwerpen als bastion van vrijheid (tegen Rusland). In dit tijdschrift definieerde de vooraanstaande Midden-Europa-duider Timothy Snyder de oorlog in Oekraïne als een strijd tussen goed en kwaad, tussen de toekomst en het verleden. Onlangs, op een symposium van onder andere de Haagse denktank Clingendael zag ik een spreker een tabel presenteren die de aanwezige academici en journalisten leerde dat ‘de Rus’ zich kenmerkt door een collectivistisch en depressief volkskarakter. Daartegenover staat ‘de Oekraïner’, als model-Europeaan: rebels, humor, met oog voor het individu.

Dit was nog vóór het overlijden van Kundera. Maar het essay over Ruslands ‘angstaanjagende vreemdheid’ resoneerde al langer met de West-Europese sympathie voor Oekraïne. ‘De tragedie’ is begin dit jaar als boekje uitgegeven bij Faber & Faber in Engeland (A Kidnapped West) en waart rond in opiniebijdragen en politieke speeches, zoals bij Macron. Alsof het vandaag geschreven is. Over vandaag, en voor vandaag.

 

Europa bij negatie

En zo is Midden-Europa, wellicht andermaal, ingehaald door de geschiedenis. Doordat Poetin nog (of weer) in termen van Oost en West denkt, zijn we gedwongen dat ook maar te doen. De Russische dictator heeft Europa samengebracht en Kundera’s droom van een solidair ‘Westen’ dat strijdt voor de vrijheid en cultuur lijkt uitgekomen.

Of is dat te voorbarig? In het voorheen ambigue schemergebied tussen de Grootmachten zijn niet alle bokken van de schapen gescheiden. Er zijn nog wat saboteurs die een tussenruimte lijken te verdedigen of verheerlijken. In de eerste plaats is dat Servië, Poetins Balkan-satelliet, die een slappe imitatie probeert te geven van de Derde Weg in de Koude Oorlog door voortdurend van twee walletjes, en wel die van Moskou en Brussel, te eten. En dan is er natuurlijk nog de Hongaarse premier Viktor Orbán, die zich blijft vastklampen aan een (soort van) Midden-Europese droom. Het lijkt een vreemde ironie dat de illiberale voorman zich manifesteert als stem van Midden-Europa, maar bij nader inzien is dat het niet. Er hing altijd óók een reactionaire sfeer rondom het begrip Midden-Europa. Goed, er is de Nazi-term Mitteleuropa, bedoeld als een deel van het Derde Rijk, maar in die betekenis heeft het weinig weerklank meer. Veel levendiger is de idee dat Midden-Europa een soort ongrijpbaar ‘gevoel’ is, waar je van alles op kunt projecteren. Ook Kundera benadrukte dat Midden-Europa geen geografisch gegeven is, maar een ‘lot’ en een ‘cultuur’, die hij onder andere verbindt met de traditie van het Katholieke Christendom. ‘Wat is Europa’, schrijft Kundera, ‘voor een Hongaar, een Tsjech of een Pool? Al vanaf het begin behoorden deze naties tot het deel van Europa dat zich in het Roomse Christendom had geworteld.’ In een volgende zin noemt hij Europa een ‘spiritueel begrip.’

Deze geheimzinnigheid over de Midden-Europese ervaring balt zich samen in de openingsscène van Kundera’s essay – ook geciteerd door Macron in Bratislava. Het is kort en aangrijpend. Tijdens de Hongaarse Opstand van 1956 zendt de directeur van het Hongaarse persbureau een bericht uit naar het Westen met de woorden: ‘We zullen sterven voor Hongarije en voor Europa’. Wat bedoelde hij daarmee? En waarom zou een Hongaar sterven voor Europa? Dit voorbeeld, zo meende Kundera, karakteriseert de emotie van Midden-Europa. Een Amerikaan of Fransman zou het niet kunnen begrijpen. Een Pool of een Hongaar daarentegen wel. Gek genoeg vind je dit soort retoriek dus ook terug bij Orbán, in een heel andere hoek van het politieke spectrum en in een andere tijd. Want ook de illiberale premier van Hongarije probeert in zijn speeches een ongrijpbaar ‘Midden-Europa’ te verbeelden, waarin hij zelf als held fungeert die zal sterven voor de waarden van Hongarije, of die van het conservatieve Europa. Het grote verschil is: de bedreiging komt voor hem niet meer uit Moskou, maar uit Brussel. ‘Dertig jaar geleden dachten we dat Europa onze toekomst was’, concludeerde hij in 2018. ‘Nu weten we dat wij de toekomst van Europa zijn!’

Wie zijn die wij? En over welk Europa heeft hij het? Voor Orbán ligt de toekomst van Europa in de christelijke traditie, met conservatieve, nationale gemeenschappen, heteronormatieve en masculiene samenlevingen, en grote gezinnen. Dat resoneert uiteraard allerminst met het wereldbeeld van de vrijheidslievende Kundera. Maar het is opvallend dat Kundera in 1983 en Orbán in 2023 hun verwijten vooral bij het Westen leggen, die volgens hen – om geheel verschillende redenen en vanuit geheel verschillende wereldbeelden – de Europese cultuur heeft vergeten, verkwanseld, vertrapt en veronachtzaamd.

Dat is wat het concept van Midden-Europa vermag, het is heuristisch gereedschap om te verbeelden wat je niet bent: niet het barbaarse, wilde Oosten, maar ook niet het decadente, verveelde Westen. Niet het verleden, niet het heden. De ook voor zijn overlijden al in gang gezette revival van Kundera’s meeslepende maar soms ook raadselachtige essay roept daardoor vragen op, want als het zogenaamd stereotypisch verveelde of hypocriete Westen zich eindelijk heeft bekommerd om het benauwde, bedreigde Midden-Europa, en de waarschuwingen serieus neemt: is Europa dan nog iets anders dan, vooral, ‘Niet-Rusland’?

 

Een essay op eigen benen

Er bestaan van die clichés over landen en regio’s, dat ze een soort kanarie-in-de-kolenmijn-functie hebben voor de rest van de wereld, of dat ze altijd vooroplopen op de ontwikkelingen die elders zullen plaatsvinden. Het is gezegd over Nederland (als voorloper van Duitsland) of Italië (als voorloper van Europa), maar ook over Midden-Europa. Kundera ziet Midden-Europa als een waarschuwingssysteem. In het hart van het continent vinden we een soort maquette waarin alle problemen van het Grote Europa in het klein al bestaan: ‘een maximum aan diversiteit op een minimaal grondgebied.’ Historisch gezien kun je met zo’n metafoor niet veel, en je kunt je sowieso afvragen of landen als Polen en Tsjechië in de eenentwintigste eeuw wel zo cultureel en sociaal divers zijn, maar politiek is het een handig beeld. En er valt er ook wel iets voor te zeggen. De ‘illiberale’ mode van Orbán heeft navolging gekregen in de rest van Europa, tot in Nederland aan toe, en de angst voor Rusland leefde in Midden-Europa al veel (heel veel) langer dan de rest van het continent besefte. ‘We told you so!’ – prijkte er na de Russische inval in Oekraïne op T-shirts van Litouwse Europarlementariërs.

Terugkijkend op mijn studietijd kan ik de houding van mijn Tsjechische professor dan ook beter begrijpen. Hij was een lotgenoot van Kundera, en vluchtte uit Praag om min of meer dezelfde redenen. Terwijl wij als studenten wijsneuzig de constructie van Midden-Europa analyseerden, presenteerde hij ons, bam, doorleefde historische emotie. Hij stamde, om met politicoloog Ivan Krastev te spreken, uit het Europa dat de geschiedenis heeft ‘ervaren’, en niet enkel uit de schoolboekjes heeft geleerd. En terwijl ik in het jaar van de grote oostwaartse EU-uitbreiding stond te hela-hopsen op Balkanbeatz en Russendisko – de Duitse schrijver Wolfram Eilenberger sprak over de ‘Lebenslüge’ van de mobiele, zorgeloze Erasmusgeneratie – groeide het ‘Europa van de ervaring’ tijdens de Oranjerevolutie in Oekraïne. Tien jaar later, tijdens de Maidanrevolutie van 2014, publiceerde de al eerder geciteerde Jermolenko een essay in NRC waarin de dramatische toon van Kundera doorklinkt. Hij typeerde twee ‘Europa’s’, de ene is gericht op ‘regels en een verzameling institutionele procedures’, en lokaliseert die in het Westen. Het andere Europa is ‘spontaan en emotioneel. Het is het Europa van het geloof, het Jonge Europa, dat voornamelijk bestaat uit de landen van het voormalige socialistische blok. Voor de mensen die in deze landen wonen is Europa nog steeds een visioen, een ideaal, een utopie. […] Voor hen is Europa een soort mystieke extase.’

Opnieuw een ongrijpbaar gevoel, en opnieuw uit Midden-Europa. Het is interessant om te zien hoe Kundera’s essay door vier decennia heen steeds een andere kleur heeft gekregen. Eerst een schreeuw voor Tsjechoslowakije onder de Russische knoet, in de jaren negentig veranderde het in een gedateerde mijmering over de cultuur van Midden-Europa met alle dichters, theatermakers en dissidenten die daarbij hoorden, en in de jaren 2000 werd de ‘tragedie’ een concept, een te bestuderen  mental map. En nu, als in een cyclus, is het opnieuw een gebalde vuist, een emotionele oproep tot solidariteit – tegen Rusland.

Kundera is toentertijd geschrokken van de uitwerking van zijn essay. Vrij snel nadat de discussie losbarstte, keerde hij zich er helemaal vanaf en blokkeerde zelfs vertalingen of herdrukken. Toen de Hongaarse historicus George Schöpflin het essay in 1989 wilde opnemen in een bundel In Search for Central Europe en om toestemming vroeg, ontving hij vanuit Frankrijk een kort en krachtig “non”. Toen hij bleef aandringen, hing Kundera’s Franse uitgever aan de telefoon om op hoge toon met rechtszaken te dreigen. Nu Kundera is overleden is het essay verweesd en zullen er wellicht meer herdrukken verschijnen. Het blijft niettemin frappant dat de Tsjechische meester nooit uitgebreid is teruggekomen op zijn iconische, zeg maar gerust canonieke essay. Had hij last van ‘agency panic’, zoals dat heet? Agency van zijn essay, welteverstaan? Ergens vind ik het sympathiek dat Kundera zijn ‘tragedie’ niet tot in de lengte der dagen heeft uitgemolken, maar dat hij zijn aan elkaar geregen ideeën – in al hun ambiguïteit – hun eigen leven heeft gegund in talloze Europese discussies over plaatsbepalingen, culturen, kunsten, literatuur en identiteiten. Midden-Europa trekt immers steeds een andere jas uit het verleden aan, of wordt gedwongen die aan te trekken. Kundera balde die even prachtige als problematische Midden-Europese onduidelijkheid samen in zijn monumentale essay.

Nu ik dit schrijf vallen de raketten op Kryvy Rih, en de oorlog duurt voort. Inter armae silent musae – bij oorlogsgeweld zwijgen de Muzen. Aan Europese (of Midden-Europese) ambiguïteit en een ‘culturele tussenruimte’ heeft voorlopig niemand iets, en zeker niet de mensen in, bijvoorbeeld, Kryvy Rih. Oekraïne is gesteund met vereende solidariteit, en misschien kunnen we Kundera’s essay voorlopig herlezen om te beseffen dat Europa ‘niet-Rusland’ is. Voorlopig? Net als dat Kundera later niet meer met zijn tekst te koop liep, zo zal ook de betekenis van deze tekst andermaal veranderen in de tijden die nog komen. En ook Midden-Europa zal steeds weer een ander gezicht tonen. Want, zoals hij zelf ook schreef in 1983:

Midden-Europa kan […] niet worden gedefinieerd en bepaald door politieke grenzen (want die zijn niet authentiek en worden altijd opgelegd door invasies, veroveringen en bezettingen), maar door de grote gedeelde situaties die mensen weer bij elkaar brengen, ze hergroeperen op steeds nieuwe manieren, langs de denkbeeldige en steeds veranderende grenzen die een rijk markeren dat wordt bewoond door dezelfde herinneringen, dezelfde problemen en conflicten, dezelfde gemeenschappelijke traditie.’

Europa moet en zal steeds opnieuw gedefinieerd worden. Dat maakt dat ‘De tragedie van Midden-Europa’ op kameleontische manier meereist door de geschiedenis, en dat die ons opnieuw op indringende wijze beroert en inspireert, en nu ook mobiliseert.

 

Dit essay verscheen op 30 Augustus in De Groene Amsterdammer.