14 Apr Vooroorlogs | Naoorlogs
In boeken over het twintigste-eeuwse Europa worden hyperbolen niet geschuwd. The “Age of Extremes” (Hobsbawm) vond plaats in een “Dark Continent” (Mazower) waarbij volkeren werden afgeslacht in “Bloodlands” (Snyder), tegen de achtergrond van “Barbarism and Civilization” (Wasserstein). Het is onmogelijk terug te kijken op de twintigste-eeuwse Europese geschiedenis zonder daarbij een smaak in de mond te krijgen. En dan heb ik het nog niet eens over de Europese Unie.
In de 20ste eeuw heeft Europa een trauma opgelopen met Grote Ideeën. Aan de oorsprong van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog stonden hallucinant visionaire politici, die het niet zo nauw namen met de constitutionele beperkingen van een politiek systeem. Zij waren van het grote gebaar. In 1914 sloeg bij veel oorlogshitsige politici de fantasie op hol en in 1939 werd de Duitse behoefte aan Lebensraum vooral gevoed door waanideeën over ras, identiteit en cultuur. Gezien de geschiedenis is het dus gezond enige reserves te hebben tegenover visionaire denkers, vooral als hun Grote Ideeën vervolgens in de praktijk worden ingezet.
De les van vooral de Tweede Wereldoorlog is daarom altijd geweest: Bescherm ons voor de zieners. Na 1945 meenden veel intellectuelen dat Europa terug bij af was: Stunde Null. Geen poëzie meer na Auschwitz. Alle grote ideeën waren verdacht. Het enige dat telde was een pragmatische wederopbouw in vrede en voorspoed. Deze instelling heeft Europa veel gebracht: een Europese Unie waarin de voormalige kemphanen Frankrijk en Duitsland hun ruzie bijlegden, welvaart voor arme landen, een munt, een vrije markt, en – later nog – de integratie met het ooit zo levensgevaarlijke Oostblok.
Het oorlogstrauma is dermate cruciaal voor het begrijpen van de geschiedenis van Europa na 1945 (en ervoor) dat de bekende Britse historicus Tony Judt zelfs besloot om zijn geschiedenis van Europa simpelweg “Postwar” te noemen. We associëren racisme, geweld en angst voor de ondergang van Europa altijd direct met 1939-45. Dat is het filter waardoor we de twintigste eeuw bezien.
De omstreden historische figuren die centraal staan in De zieners, net als mensen als Oswald Spengler of Martin Heidegger, wisten voor de oorlog natuurlijk nog van niets. Hun soms onversneden racisme en bijtende cultuurpessimisme, hun beeld van de ondergang en wedergeboorte van Europa, waren ontstaan in hun eigen tijd, niet in de onze.