Werk maakt de mens

 

Als we één conclusie kunnen trekken uit de monsteroverwinning van de BBB bij de provinciale statenverkiezingen, dan is het dat Nederland als verstedelijkt dienstenland verrassend veel sympathie voelt voor de boer. Iedere change-manager in Almere of facility-outbound-recruiter in Zoetermeer kan zijn eigen werk nauwelijks in normale taal uitleggen en verheerlijkt daarom maar de boeren op hun trekkers in Garderen. Die doen pas eerlijk werk! Maar wat is werk en wat is écht werk? We willen allemaal een ‘betaalde baan’, maar we willen ook iets doen dat onszelf en anderen betekenis geeft: status, een sociale omgeving, vrienden en collega’s, de wereld beter maken. Werk dat gelukkig maakt.

Samen hardop denken

In het onlangs vertaalde boek Eigenzinnigheid, Werk en Geschiedenis analyseren de Duitse filosofen Oskar Negt (1934) en Alexander Kluge (1932) het fenomeen werk vanuit verschillende perspectieven. Zij definiëren werk als ‘het menselijke vermogen om stof op een doelbewuste wijze te veranderen’. Ze nemen werk dus zeer breed: werk dient niet alleen de productie en de industrie, maar creëert ook maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelt gemeenschap.

Negt en Kluge zijn telgen uit het filosofische geslacht van de Frankfurter Schule, die ook andere duo’s voortbracht zoals Max Horkheimer en Theodor Adorno. Via het Institut für Sozialforschung in Frankfurt (en later, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de VS) bevroegen zij op marxistische wijze niet alleen de economie, maar de hele samenleving en probeerden onderdrukkingsmechanismen bloot te leggen op vele terreinen – van de populaire muziek tot in het gezinsleven. Het resulteerde in de befaamde (of beruchte) Kritische Theorie.

Negt en Kluge studeerden bij Adorno, maar gingen later hun eigen weg. Kluge werd cineast en romancier en werkte als advocaat, en Negt ontwikkelde een eigen oeuvre vanuit de academische ivoren toren. Uit het boek Dark Matter: A Guide to Kluge and Negt van Richard Langston leerde ik echter dat bij het schrijven van dit boek de theoreticus Negt vooral literaire voorbeelden aandroeg, terwijl romancier Kluge zich oriënteerde op de marxistische orthodoxie. In hun samenwerking voeden ze elkaars expertise.

Ook deze Nederlandstalige uitgave is in meerdere opzichten de vrucht van samenwerking. De sociologen Rudi Laermans, Gertjan Schuiling en Frans Berkers hebben het dikke en door-en-door Duitse magnum opus in overleg met de auteurs ingekort en door elkaar gehusseld, opdat het Nederlandstalige (en filosofisch minder ingelezen) publiek er, veertig jaar na dato, ook chocola van kan maken. In de inleiding roept het te prijzen trio dan ook op om het boek gezamenlijk te lezen, en samen hardop te denken: ‘Er bestaat een wederkerige verantwoordelijkheid om elkaar toegang te geven tot de eigen grondstof.’

 

Eigenzinnigheid

Het boek gaat over werk en geschiedenis, maar de rode draad vormt het idee van eigenzinnigheid. Die eigenzinnigheid nemen Negt en Kluge vrij letterlijk: de mens vaart op zijn ‘eigen’ ‘zin’-tuigen, en dat maakt hem veelal koppig. De mens is een lerend, makend en scheppend wezen, gedreven door dán weer nieuwsgierigheid en dán weer voorzichtigheid. Met mooie voorbeelden uit de pedagogiek en zintuigenanalyse tonen ze hoe de mens minder goed te programmeren lijkt dan wat we pretenderen met opvoedmethodes, personeelsbeleid en educatie. Eigenlijk brengen ze een ode aan de grillige menselijke maakdrift en je zou bijna sympathie krijgen voor dit wezen: wát een geweldige diersoort! Maar dan vergasten Negt en Kluge de lezer weer op een hoofdstuk over ‘oorlogswerk’, en hoe de menselijke vermogens ingezet kunnen worden voor massaslachting en totaaldestructie.

Met menselijke vermogens kun je dus alle kanten op. Juist daarom lijdt eigenzinnigheid onder de macht van het kapitaal en de systemen die menselijke vermogens reduceren tot radertjes in een machine. In onze tijd en taal zou je kunnen stellen dat eigenzinnigheid verkommert in de neoliberale mallen van de meetbare mens, van de terreur van eindeloze klanttevredenheidpolls tot de horror van de toeslagenaffaire bij de Nederlandse Belastingdienst. En vergeet de toetsmatrijzen in het onderwijs niet.

Het resoneert met een klassiek marxistisch beeld, zie ook de boeren en hun ‘eerlijke arbeid’: door de onteigening (loskoppeling van de arbeid met de grond) hebben de mensen het contact met hun product en het proces verloren. Wat rest is ‘zelfvervreemding’. Wat de auteurs in veel zinnen duidelijk maken heeft Lenin ooit puntig samengevat. De revolutionaire stemming ontstaat als ‘onder (d.w.z. de werkende klasse) niet meer wil en boven (d.w.z. de heersende klasse) niet meer kan.’ Maar Negt en Kluge stoppen niet bij de (rake) observatie van Marx en de (revolutionaire) oplossing van Lenin. Ze associëren voorbij het marxisme en gaan in zee met de Franse poststructuralisten.

 

Samenhang

Om de specifiek eigen toets van Negt en Kluge te begrijpen is het begrip ‘samenhang’ essentieel. De auteurs zien de mens niet als één autonoom subject, maar als een dynamische samenkomst van (tijdelijk gekoppelde) arbeidsvermogens, die al naar gelang een maatschappelijk, mentaal, economisch, politiek of een ander karakter kan aannemen. Dat klinkt heel abstract, maar ze leggen het uit met voorbeelden die veel zuchtende loonslaven in een kantoortuin kunnen herkennen. Als in de psychische structuur (‘een cultureel maatschappelijk orgaan’) een conflict ontstaat, dan schiet die strijd in de botten of cellen. De cellen doen hun werk, maar niet in lijn met de maatschappelijk samengestelde mens. De samenhang tussen ‘onder’ en ‘boven’ is dan verstoord, met een inzinking als gevolg. Of neem het voorbeeld van iemand die te veel zinloze vergaderingen moet bijwonen. Door eigenzinnigheid zal die in een poging tot een uitvlucht poppetjes gaan tekenen op de uitgeprinte agenda. Denk bijvoorbeeld aan de kantoorstrips van Guust Flater, die het contact verliest met de materie (het overtypen van formulieren) en de energie kanaliseert in eigenzinnige, zelfsturende creativiteit.

Nu denkt u misschien, Guust Flater, word ik wel serieus genomen? Met zo’n reflex komt de lezer niet ver in dit boek. Een elastische culturele oriëntatie is nodig. Zo leggen de auteurs de grondstoffenpolitiek in Midden-Europa (inclusief Duitsland) uit aan de hand van het sprookje van de zeven geitjes, die zich als collectief in de klok (tijd) verschansen en twijfelen of ze wel of niet de boze wolf kunnen binnenlaten. Een paar pagina’s verderop introduceren ze de sluwe voedselbrenger: ‘De man heette Adolf, maar noemde zich privé Wolf.’

Aan mensen die jeuk krijgen van dit soort metaforische spielerei is dit boek niet besteed. Het is een eclectische mix van marxisme, systeemtheorie en poststructuralisme, met allerlei wonderlijke terzijdes en afbeeldingen. Soms raak je het spoor bijster. Her en der staan ingekaderde aforismen die zo orakelachtig zijn dat ze op de lachspieren werken. En dan is deze potpourri ook nog eens ruim veertig jaar oud. Sindsdien zijn er allerlei feministische en postkoloniale variaties verschenen op de Kritische Theorie, maar die zie je nergens terug. En over klimaatopwarming of enkel maar milieuproblematiek schrijven de twee Duitse denkers bar weinig. Toch blijft het boek zonder dat alles overeind staan en kun je je laven aan boeiende en verrassende inzichten. De kwesties die de auteurs opwerpen zijn namelijk nog steeds uitermate relevant in tijden van slavernij in Qatar, boze boeren, Bitcoinmiljonairs, Uberchauffeurs, zelfscankassa’s en pakketbezorgingsdiensten. De mens maakt, maar het maken maakt nog niet gelukkig.

 

Deze recensie verscheen eerder in NRC

 

Tags: