Alles leeft en doodt en sterft en leeft (over Curzio Malaparte)

 

 

Oud-oorlogsverslaggever Curzio Malaparte was van alles: een non-conformist, een provocateur, een enfant terrible. Maar bovenal was hij de schrijver van onvergetelijke romans. Hoewel, romans? Guido van Hengel spitte door het oeuvre van een schrijver die niet altijd even makkelijk te plaatsen wasmaar wel zijn stempel wist te drukken op de Europese literatuur.

Met Curzio Malaparte is het altijd ongemakkelijk lezen. Meer dan eens balanceren zijn boeken op de grens van de kitsch, hij grossiert in gruwelijkheden, en hij fabuleert op een manier die doet denken aan het werk van Willem Oltmans. Ja, Willem Oltmans, de Nederlandse dandy-journalist die in de twintigste eeuw altijd overal op het juiste moment met de juiste personen aanwezig was, en het heel zelfgenoegzaam bij het juiste eind had over het verloop en de afloop van de geschiedenis. Zo ook Malaparte: de Italiaan is aan alle fronten aanwezig, hij komt op de thee bij massamoordenaars en spreekt met wereldleiders, hij doorkruist slagvelden en klopt soldaten op de schouders, hij weet alles, en iedereen vraagt hem om raad. Het is ergerniswekkend, maar net als je denkt, wat een opschepper en slijmbal, valt je oog op dat woordje op de cover: ‘roman’.


Curzio Malaparte is het pseudoniem van de Italiaans-Duitse schrijver Kurt Erich Suckert (1898-1956). Hij werkte in de jaren veertig als oorlogsverslaggever voor Corriere della Sera, en in de eerste helft van de twintigste eeuw flirtte hij met zowel het Italiaanse fascisme als het communisme. Maar bovenal was hij een non-conformist, een provocateur en een enfant terrible, die onvergetelijke romans schreef.
Romans, dus. Fictie. Dat betekent dat je de gruwelijke scène in zijn monumentale boek Kaputt (1944), over een mand vol uitgelepelde Serven-ogen, met een korrel zout kunt nemen. Net als de scènes aan het Ladogameer in Rusland, met de ingevroren paarden. Toch blijft het, zoals gezegd, altijd ongemakkelijk lezen bij Malaparte. In zijn postuum verschenen Dagboek van een vreemdeling in Parijs (1966, in Nederland verschenen in de Privé-Domein-reeks) worden gekookte baby’s opgediend. Het ‘dagboek’ is geen roman, maar je gelooft er natuurlijk niets van.

 

Een continent van afgemat vlees

Het onlangs in het Nederlands vertaalde De Wolga ontspringt in Europa is evenmin een roman. Het boek bevat een serie reportages over de Tweede Wereldoorlog-fronten in Roemenië en Oekraïne, en een eigenzinnig verslag van het beleg van Leningrad. Malaparte verschuilt zich ditmaal niet achter het masker van de romancier, al blijven de barokke metaforen, lyrische natuurbeschrijvingen en buitenissige gruwelscènes. Dat laatste valt te verwachten, het is immers een oorlogsboek. Toch is het niet zomaar een oorlogsboek: het gaat heel specifiek over de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne. Dat is waarschijnlijk ook een reden waarom uitgeverij Koppernik besloot dit relatief onbekende werk van Malaparte juist nu in een uitstekende vertaling van Jan van der Haar uit te geven. Die actualiteit maakt de (historische) leeservaring pijnlijk en confronterend.

In enkele opzichten lijkt De Wolga ontspringt in Europa op het veel beroemdere Kaputt, en er is zelfs sprake van overlap. Maar meer nog dan in de ‘roman’ Kaputt, voelde ik bij het lezen van De Wolga het ongemak van de toeschouwer als comfortabele buitenstaander. Hoe verhouden wij ons in onze warme West-Europese landjes tot het leed in Oekraïne en wat doen we daar als we komen pottenkijken? Onlangs nog struinde de Franse filosoof en ‘losse-overhemdsknoopjes-dandy’ Bernard-Henri Lévy (BHL) heel koket als flamboyante oorlogsverslaggever door het belegerde Odessa, net zoals hij in de jaren negentig deed in Sarajevo. Dat beeld verscheen helaas voor mijn geestesoog toen ik las hoe Malaparte in vernietigde dorpen Roemeense boerinnen spreekt die alles kwijt zijn geraakt. Vals sentiment ligt altijd op de loer. Toen, en nu.


Ook bezondigt Malaparte zich nogal eens aan cultureel essentialisme, iets wat me ook al ergerde bij het lezen van Een vreemdeling in Parijs. Fransen ‘zijn’ zus en Duitsers ‘zijn’ zo; de ‘Russische Ziel’ hier, en de ‘Italiaanse Passie’ daar. In dit boek zijn het de verschillende ‘Europa’s’ die hij essentialiseert: ‘Hier [aan de overkant van het Brateşmeer] ligt Europa al buiten iedere rede, buiten iedere morele structuur: slechts een voorwendsel; een continent van afgemat vlees. (…) De stap van het ene Europa naar het andere is maar kort.’

 

Een animistisch schouwspel

Maar gaandeweg, al lezend, stopte ik met onderstrepen en het krassen van vraagtekens en boze spiralen in de kantlijn. Ik las over de boude provocaties heen, en raakte gebiologeerd door een almaar indringender metaforenspel. Toen dat spel me eenmaal had gegrepen, liet ik me meeslepen, in Leningrad, in Oekraïne. Want bij Malaparte leeft en sterft alles, en dan bedoel ik ook echt alles. Al in Kaputt gaf hij een belangrijke rol aan paarden, honden, ratten en vliegen. In De Wolga ontspringt in Europa viel me op dat nu ook de planten meededen, de bomen en de stenen. Soms verschijnen bijenzwermen die transformeren in gevechtsmachines, loeren de zonnebloemen, en vluchten huizen voor deuren, steden voor straten. In dit oorlogsboek kwaken de geweren, verstenen de mensen, fluisteren de machines, en leven de wouden, de meren, de sterren en de dageraad.

Dat maakt het boek zonder meer tot een verwarrende leeservaring, en waarschijnlijk ligt daarin ook het succes van Malaparte. Zelfs de doden leven, niet als flauwe spoken of geestverschijningen, maar als een energie die blijft hangen in de lucht. Over Leningrad schrijft hij: ‘Hoezeer de huizen ook van dood, levenloos materiaal zijn, het bombardement lijkt ze met gewelddadig leven te bezielen, ze formidabele levenskracht in te boezemen.’ Bij Malaparte leeft en sterft en doodt en leeft echt alles (ja, dat had ik al gezegd, maar de schrijver herhaalt zijn observaties ook met regelmaat, als het ware om de cyclische patronen te benadrukken. Zie het als mijn bescheiden mimesis).

De vraag is wat zo’n animistisch schouwspel ons kan vertellen over de oorlog. Je zou er veel kwaad in kunnen zien. Wie op een zo natuurfenomenologische wijze de oorlog beschrijft zou kunnen beweren dat oorlog een soort aardbeving of moessonregen is, een seizoensgebonden ramp. En dat doet Malaparte ook, soms zelfs expliciet: ‘De dreigende oorlog is te bespeuren als een onweersbui, als iets buiten de wil van de mens om, bijna als iets van de natuur.’ We weten dat dat een kwalijke weergave is van georganiseerd geweld, die ruimte toelaat om daders en slachtoffers op één hoop te gooien. Zo zou je het boek kunnen lezen. Maar toch: je zou er ook hoop in kunnen ontwaren. Want dit gitzwarte boek bevat zinnen die hoop geven. Ter afsluiting citeer ik een passage, die de wonderlijke zeggingskracht van dit boek weergeeft, en die wat hoop biedt voor de menselijke veerkracht, ook in deze dagen van oorlog in Europa in de eenentwintigste eeuw:

Een van die vrouwen, een meisje, vraagt me of ze weer naar huis kunnen. “Nee, nog niet. De Russen beschieten Jampol. Morgen misschien.” Ze zullen nog een dag, nog twee dagen in die mestkuil blijven. Daarna zullen ze terugkeren naar de puinhopen van hun huizen. Over een week zal dat verwoeste gehucht weer tot leven komen. Het menselijk leven is een ijselijk taaie plant, die niet kapot te krijgen is. Het is een prachtige, angstwekkende kracht.

 

Dit artikel verscheen in Mei 2022 in de Nederlandse Boekengids. Neem een abonnement.