Duiven in de oorlog

 

Roekoe, roekoe! Geen vogel wordt evenzoveel gehaat en aanbeden als de duif. Sommigen gruwen bij de aanblik van ‘vliegende ratten’ die de slijmerige patat- en mayonaiseresten van de straat opeten, anderen bewonderen de vogel als vredesduif – met Bijbels olijftakje in de bek. De duif is een vogel van oorlog en vrede, en bovendien Haagser dan Haags.

In de negentiende eeuw hadden de rijken hun paardenrennen en de jacht. Voor de arbeiders waren er de tilduiven; die namen minder ruimte in en hoog in de lucht symboliseerden zij de vrijheid die zijzelf, in hun krappe woningen, vaak ontbeerden. Al vanaf 1920 bestond (en bestaat!) er in Den Haag een belangenvereniging voor duivenmelkers genaamd ‘Ons Belang’, en in 1937 opende in Transvaal de beroemde duivensportwinkel de ‘Zwarte Vogel’. Daar kwamen Hagenezen samen om voer te kopen en hun duivenoorlogen in de lucht ter plaatse voort te zetten – gezellig, met veel Haags gescheld en gevloek bij een ‘bakkie pleuâh’.

Maar de echte duivenoorlog moest toen nog beginnen. Direct na de bezetting in 1940 wilden de Nazi’s korte metten maken met de tilduiven. Ze moesten dood. De reden hiervoor was dat postduiven een grote rol speelden in de spionage, en Engeland was niet ver weg. Gelukkig wisten de duivenlobbyisten dit doodsvonnis om te buigen tot een landelijk huisarrest. De Duitse bezetter ging akkoord, maar iedere vrije of ontsnapte duif zou gedood worden en diens eigenaar streng bestraft.

En zo beleefden de duiven de bezetting achter het kippengaas. Dorus de Zwart, eigenaar van ‘De Zwarte Vogel’, verstopte enkele duiven onder de vloer, want hij voorvoelde grotere ellende. En die kwam, onherroepelijk. In augustus 1942 besloot de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland toch tot een volledige vernietiging van de hele tilduivenpopulatie. Duivenmelkers in het hele land moesten binnen een week hun geliefde sierdoffers en lokduiven slachten. Als bewijs dienden ze de afgesneden pootjes in te leveren bij het gemeentehuis. Daar waar nog gefladder en gekoer klonk kwam de politie huiszoekingen verrichten, vooral in de volkse buurten zoals Transvaal en de Schilderswijk.

Slechts zeer weinig tilduiven overleefden de oorlog, maar onder hen bevonden zich dus sowieso de verstopte exemplaren uit de kelder van Dorus de Zwart. Na de bevrijding kon hij goed verdienen met deze onderduikduiven en hun nakomelingen. Vanuit Engeland kwamen giften, en zo keerden de Haagse duiven terug in het zwerk.

En dat heeft Den Haag geweten! Misschien als wraak op de Duitsers, of als gezonde uiting van de volkscultuur, maar in de jaren zestig en zeventig groeide de Hofstad uit tot mekka van de tilduivensport. Op alle daken van de krappe wijken koerden de duiven, en vaak – hoe, hoe! – ook hun Haagse melkers, om zoveel mogelijk gevederde bondgenoten te vangen. Echter in de eenentwintigste eeuw zagen de tilduiven de hoeveelheid duivenhobbyisten afnemen en vlogen ze niet meer naar hun getimmerde kooitjes, maar waaierden ze uit in het rotsachtige panorama van Den Haag, op de straten en de pleinen, en naar de snackbar en de frietkraam.

Verscheen eerder in Haagse Historie.