Essay: Oost-Europa en de slechte oude tijd

De conservatieve revolte van de Vier van Višegrad (Tsjechië, Slowakije, en vooral Polen en Hongarije) is geen conflict tussen Oost- en West-Europa. Het is een symptoom van een tegenstelling die het hele continent bezighoudt. De hardnekkige Oost-West-tegenstelling is voorbij, en kan beter vervangen worden door die tussen een vooroorlogse en naoorlogse visie op Europa.

Twee longen

In de afgelopen jaren hebben verschillende denkers, ook uit Oost-Europa, een belangrijke bijdrage geleverd aan de debatten over de Europese tegenstellingen. De meest invloedrijke stem is zonder twijfel die van de Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev. Zijn erudiete essay After Europe is onlangs in het Nederlands vertaald en uitgegeven bij Boom. In antwoord op de van oorsprong Poolse Britse politicoloog Jan Zielonka besluit Krastev naast de Europese integratie ook de desintegratie te beschrijven. Het einde van de Europese droom is een mogelijkheid, en volgens sommigen zelfs een waarschijnlijkheid.

Krastev schreef zijn essay direct na de vluchtelingencrisis van 2015. Toen leek het of de tegenstellingen tussen Oost en West vooral te maken hadden met solidariteit. Het herverdelingsplan van de Europese Commissie, die zich ten doel had gesteld om de in Italië en Griekenland aanwezige vluchtelingen te verspreiden over de Europese lidstaten, stuitte op enorme weerstand in landen als Polen, Hongarije, Slowakije en Roemenië. De redenen die hiervoor in die landen werden aangedragen waren zeer divers. Sommige daarvan waren niet specifiek of uniek voor Midden- of Oost-Europa: xenofobie, simpel populisme, etc. Andere redenen werden daarentegen gelinkt aan de geschiedenis.

Waren de Midden-Europese landen en samenlevingen asociaal? De Europese Commissievoorzitter Jean Claude Juncker gebruikte in zijn State of the Union een metafoor om het probleem te duiden: ‘Europa moet met twee longen ademen, anders zal ons continent geen lucht meer krijgen.’

In Junckers verbeelding stellen die twee longen Oost- en West-Europa voor. Ivan Krastev beschrijft in zijn essay echter vele tegenstellingen. De EU wordt niet alleen gespleten in Oost en West, links en rechts, noord en zuid, grote en kleine lidstaten, en zij die meer of juist minder Europa willen. Krastev voegt een tegenstelling toe die volgens hem te vaak over het hoofd is gezien. Dit is de tegenstelling tussen enerzijds de mensen die politieke en maatschappelijk desintegratie zelf hebben ervaren, en anderzijds zij die erover hebben gelezen in de krant of in een handboek. Meer concreet zou het hierbij gaan om de mensen die het einde van de communistische dictatuur van dichtbij hebben gezien – Oost-Europeanen – en de mensen die er van een afstand naar gekeken hebben – West-Europeanen.

Juncker Timmermans state 2018

Het was Viktor Orbán, de premier van Hongarije, die de tegenstelling tussen het ‘Europa van de ervaring’ (Oost) en het ‘Europa van de kennis’ (West) uitdiepte in zijn veelbesproken speech in het Europese Parlement, op 12 september 2018. In reactie op het parlementsrapport over de persvrijheid en staat van democratie in Hongarije, ging hij over tot aanval. Hij bediende zich van het grote gebaar. Meerdere keren herhaalde hij dat hij daar stond voor de Hongaren, die ‘hun bloed verspilden voor vrijheid voor democratie’ en ‘de wapens opnamen om het grootste leger van de wereld uit te dagen, het Sovjetleger’. Tevens schetste hij het beeld van de Hongaren als een lid van de ‘duizendjarige cultuur’ van het Christendom. De speech was bombastisch en populistisch, maar vooral ook een positionering van tijd en plaats – geheel volgens het patroon van wij-zij.

Eerst het wij: Hongarije, zo Orbán, staat geworteld in een ver verleden, en verbindt dat met het heden. Dan: Zij – in Orbáns woorden een losjes samengeraapt clubje van ‘socialisten’, ‘liberalen’ en ‘West-Europa’ – zijn de plaats- en tijdlozen, ofwel ongebonden ‘communisten’ of ‘kosmopolieten’. Wie het filmpje van de EU-nieuwssite Euractiv bekijkt op Youtube leest daaronder interessante oprispingen van de Orbánofiele reaguurders. ‘East Europe is the future!’ scandeert een. Een ander schrijft ‘EU was a nice idea, but was hijacked by crypto-commies of the generation 1968 who – like all other commies past and present – have authoritarian inclinations.’Oost- en West-Europa worden gekoppeld aan tijden, niet zozeer aan plaatsen. Het is de vraag of de oude Mental Maps van Oost en West nog bruikbaar zijn, en of die vervangen moeten worden.

Poland

Voorbij de jaar-nul-geschiedenis

Er wordt veel nagedacht en geschreven over het populisme van Viktor Orbán en zijn geestverwanten in Midden-Europa. De Brits-Hongaarse socioloog Frank Furedi schreef er een pamflet-achtig boek over: Populism and the European Culture Wars: The Conflict of Values between Hungary and the EU (2018). Hierin breekt Furedi  – zelf een libertaire atheïst, en anarchistisch angeheuchte Brexiteer – een  lans voor het conservatieve, christelijke geluid van het Orbanisme. Het boek sluit goed aan bij het spel van tijd, dat de Oost-Europese populisten spelen. Is Oost-Europa inderdaad de toekomst? En is West-Europa het verleden? Wat is dan de betekenis van het Europese heden? En welke tijdsperiode is essentieel om te begrijpen waarom Oost en West zoveel misverstanden hebben?

Furedi’s betoog in Populism and the European Culture Wars is thematisch verbonden met zijn oudere boek First World War: Still no End in Sight (2014), waarin hij de these verdedigt dat het ‘post-nationale’ Europa nog steeds niet verlost is van de demonen van honderd jaar geleden. Sterker nog, de grote vragen die loskwamen met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn volgens Furedi nog lang niet beantwoord. In die verwerking van de Eerste Wereldoorlog dicht hij een belangrijke rol toe aan Oost-Europa.

Volgens Furedi opende de Eerste Wereldoorlog de doos van Pandora van de ‘cultuurstrijd’. Dit verdient enige toelichting. De Eerste Wereldoorlog maakte, meer nog dan de Franse Revolutie, een einde aan de ‘Oude Orde’, die bepaald werd door God, de Keizer of de Sultan. Tevens, of juist daarom, vormde de Eerste Wereldoorlog ook een keerpunt in de ontwikkeling van de liberale democratie, het kapitalisme, en het streven naar een communistische heilstaat. In 1917 was de revolutie begonnen in Rusland, het grootste land ter wereld. Het belangrijkste culturele omslagpunt van 1918 vormde echter de politisering van de nationale cultuur – vooral in Oost-Europa. Met het einde van de Eerste Wereldoorlog hoopte VS-president Woodrow Wilson de wereld ‘veilig’ te maken voor de democratie. Tevens propageerde hij ‘zelfbeschikkingsrecht’ voor alle naties, inclusief de allerkleinsten. Dat het met die democratie niet best ging, zeker niet na de Eerste Wereldoorlog, behoeft geen uitleg. Fascisten, communisten en later nationaalsocialisten hadden geen boodschap aan Wilsons liberale democratie. Het nationale zelfbeschikkingsrecht, op zich een redelijk idee, werd in de jaren na de Eerste Wereldoorlog een argument om virulent nationalisme te ondersteunen, en een stok om minderheden mee te slaan. De Eerste Wereldoorlog bleek toch al snel niet de oorlog te zijn, die een ‘einde zou maken aan alle oorlogen.’

In First World War: Still no end in Sight legt Furedi stapsgewijs uit hoe deze verwarring van de Eerste Wereldoorlog niet werd weggenomen, niet door de Tweede Wereldoorlog, niet door de Koude Oorlog, en zeker niet door de periode erna. Vragen verdwenen eventueel op de achtergrond, wat iets anders is dan dat ze opgelost werden. Nu, na de Koude Oorlog, en zeker in het post 9/11-tijdperk, zijn ze terug: wie wil er nog vechten voor het vaderland? Biedt Europa houvast, of de natie? Hoe kan de leegte worden opgevuld die is ontstaan na het verdwijnen van traditionele autoriteit of de overheersende rol van religie? Door mondiaal burgerschap? Europees federalisme? Of moeten we terug naar vroeger? Is er nog een hoger doel waarvoor we zouden willen sterven? Meer nog dan de bevolkingen van de West-Europese staten hebben de bevolkingen van Oost-Europese staten nog helemaal geen conclusie getrokken uit de ontwikkelingen die honderd jaar geleden zijn ingezet.

In Populism and the European Culture Wars behandelt Furedi daarom de casus van Hongarije, en zo wordt hij ook concreter – en politieker. Hij constateert dat de EU-uitbreiding naar het Oosten de ‘politieke elite’ (Furedi’s woorden) van West-Europa in contact heeft gebracht met de stelselmatig vergeten ‘slechte oude tijd’ van het Interbellum. Hij schrijft: ‘(…) de Jaar-Nul-geschiedenis, zoals die is verspreid door de EU, is een geschiedenis van discontinuïteit tussen de periode van voor 1945 en erna. Een dergelijke geschiedenis viert de naoorlogse verworvenheden van de EU, terwijl het ook nog eens discreet wordt losgekoppeld van de erfenis van de slechte oude tijd van voor 1945.’

Zoals bekend hebben de meeste staten ten oosten en zuiden van Wenen nooit de opluchting van de geallieerde bevrijding gevoeld, althans, niet in 1945. Ze leden onder de Sovjets, onder hun eigen despotische regimes, en sommige vochten in de staart van de twintigste eeuw nog een bloedige burgeroorlog uit. De bevolkingen van deze staten zoeken nu, in 2018, hun Europese geschiedenis liever verder terug dan dat legendarische Stunde Null van 1945. Zo tasten ze ook in het duister van het Europese Interbellum.

Furedi is niet van de straat, en hij kent zijn concepten, theorieën en standaardwerken. Toch weerhoudt dat hem er niet van om te grossieren in sweeping statements en simplistische aannames die de populisten die hij bespreekt zelf ook maken. Soms lijkt hij zelfs een soort Orbán-fluisteraar, want sommige (drog)redeneringen herkende ik een-op-een uit de speech van de Hongaarse premier in het Europees parlement.Ondanks dat heeft hij toch een interessant thema te pakken. Inderdaad, de Eerste Wereldoorlog roept nog steeds vragen op. Nu misschien wel veel meer dan vijftien jaar geleden. Opnieuw is er een multipolair wereldbeeld, opnieuw wordt de mondiale rol van Europa betwijfeld, en wederom ligt de liberale democratie onder vuur. Voor Furedi is het helder dat deze verwarring onderdeel is van de al een eeuw durende cultuurstrijd. En hij constateert, er is geen einde in zicht.

Furedi 2

Frank Furedi in het Lighthouse (Haagse Hogeschool)

Furedi verdedigt de cultuurstrijd

Het klinkt aannemelijk, die cultuurstrijd. Toch is het, voor wie uitzoomt en een vogelperspectief hanteert, de vraag of je de conservatieve revolte van de Oost-Europese politieke leiders zo kunt duiden. Anne Applebaum, een Amerikaans-Poolse schrijver en politiek commentator, vindt van niet. Zij schreef een opiniebijdrage voor The Spectator (22 september) over de wederzijdse liefde tussen Brexiteers en Orbanofiele Hongaren. Haar conclusie: ‘Wat voor taal de discipelen van Orbán ook spreken op de door de overheid betaalde evenementen van think-tanks, over ‘Europese idealen’ en ‘Christendom’; het is in de praktijk toch hun vernietiging van de instellingen, waaronder ook de media en de rechtbanken, die de corruptie heeft gevoed en de versteviging van hun macht. Dit zijn mensen die hun kiezers willen bedriegen, de markt willen verstoren en publieke media willen omvormen tot partijpolitieke organen. Dát, en niet het ‘Christendom’, is waar het om gaat’. In het kort: het populisme instrumentaliseert de cultuurstrijd.

Er zijn twee kampen in dit debat. Enerzijds zijn er de cultuuroorlog-duiders, zoals Furedi en Zielonka, en anderzijds zij die stuk-voor-stuk kijken naar de concrete en meetbare problemen. Bij deze groep hoort Anne Applebaum. Het cultuuroorlog-thema kon worden uitgediept op 10 oktober, toen Furedi in het Lighthouse van de Haagse Hogeschool een lezing gaf. Ik modereerde deze avond en zat dus dicht op het vuur. Hoe zou hij de Hongaarse conservatieve rebellie verdedigen? Er waren immers nieuwe ontwikkelingen te bespreken. Furedi publiceerde zijn boek in maart 2018, dat was nog vóór de grote clash tussen de Europese instituties en Orbán.

Furedi zag dit risico voor zijn betoog en speelde op safe. De thema’s waren democratie en liberalisme. In een ronkend betoog deed hij uit de doeken waarom het populisme terug is in Europa, en waarom dat volgens hem een goede zaak is. De populistische revolte heeft blootgelegd dat de Europeanen hun traditie en geschiedenis willen koesteren – óók de vooroorlogse geschiedenis uit de ‘slechte oude tijd’. Helaas ging hij niet echt diep in op de historische dimensie, maar in de vragenronde kreeg hij toch een paar pittige vragen van vooral studenten uit Midden- en Zuidoost-Europese landen.

In zijn lezing had hij verteld dat het Hongaarse populisme, anders dan het EU-liberalisme, een meer authentieke en meer levendige vorm van solidariteit in zich meedraagt. Een student vroeg zich daarop af wat de solidariteit van Hongarije is met vluchtelingen, of met de rest van Europa. Hoezo authentieke solidariteit? Echt helder kon Furedi daar niet op antwoorden. Ja, hij was voor vluchtelingen, en ja hij was voor open grenzen, en nee, hij vond dat Hongarije daar niet goed mee omsprong, maar ze hadden ook het recht hun identiteit te verdedigen.

Tsja.

Die verwarring geeft aan hoe problematisch Furedi’s pleidooi is. Het is namelijk plausibel dat de meeste mensen in Oost-Europa aanspraak willen maken op ook een vooroorlogs historisch reservoir. En allicht hebben ze daar ook het volste recht toe. Tegelijkertijd kan die aanspraak alleen in heel algemene termen politiek worden gemaakt. De huidige tijd vraagt immers om huidige oplossingen. Orbáns ‘eeuwenoude christelijke cultuur’ is een onpraktisch politiek concept wanneer geconfronteerd met eigentijdse realiteiten, zoals globalisering, of vluchtelingen. Frans Timmermans, de vicevoorzitter van de Europese Commissie, vroeg het Orbán op de man af: Wat is er christelijk aan het weigeren van hulp, voeding en onderdak aan vluchtelingen?

Furedi The Hague

Foto: Communicantes

Gebruik en misbruik

Zelf ben ik – als historicus van de voormalige Joegoslavische landen – altijd overtuigd geweest dat de oorlog in de jaren negentig het gevolg was van misbruik van de geschiedenis. Autoritaire leiders poetsten de oude mythes van slachtofferschap en misplaatst heldendom op. Ze wakkerden tegenstellingen aan om lucratieve haat te verspreiden. Geheel in stijl met de canonieke Maria Todorova heb ik menig historicus of politicus veroordeeld die meende zich te bedienen van romantische clichés over eeuwenoude haat tussen bevolkingsgroepen op de Balkan. Nu, achteraf besef ik dat die kritiek wel wat naïef is. Het is typisch jaren-negentig-denken: Alles in de wereld was maakbaar, de liberale democratie was haalbaar, en traditie, cultuur en identiteit waren oude schimmen die enkel nog in hun wegkwijnende vormen een rol speelden in de samenleving.

Onlangs heb ik die overtuiging daarom nog eens tegen het licht gehouden. Ik ben nog steeds van mening dat het verleden een politieke tool is, die in vrijwel alle gevallen wordt ingezet om de échte problemen (scholing, infrastructuur, verdeling van rijkdom, corruptie, nepotisme, eventueel zelfs veiligheid) te verdoezelen. Desalniettemin ben ik inmiddels van mening dat het onmogelijk is om de gezamenlijke politieke geschiedenis van dat wat nu de EU is in het Stunde Null van 1945 te laten beginnen. De geschiedenis van voor de oorlog werkt toch echt nog door, en niet alleen in Hongarije en Polen. Alle initiatieven van de Europese Commissie om ‘new narratives for Europe’ te formuleren zijn vruchteloos gebleken. Er dwarrelen namelijk nog wat ‘narratives’ rond die even ongemakkelijk als onuitroeibaar zijn. De geschiedenis van voor 1945 is nooit verdwenen. Mede daarom is het niet altijd vruchtbaar om Oost-Europese leiders meteen een ‘Godwin’ naar het hoofd te slingeren. Guy Verhofstadt, de voorman van de liberale ALDE-fractie in het Europees Parlement, is dol op de vergelijking. Regelmatig tweet hij over de tegenstelling tussen het duistere verleden en het heldere heden. De populisten (en dan vooral zijn antagonisten Orbán en Kaczynski), zo vindt Verhofstadt, willen terug naar vroeger (het duistere verleden, zogezegd) en de liberale democraten staan in het heden, of beter nog, ze koersen naar de toekomst.

Deze tegenstelling is gevaarlijk, omdat die ook geografisch geduid kan worden – en wordt. Oost-Europa is duister en ‘historisch’, West-Europa is helder en ‘eigentijds’. Verhofstadt is intelligent genoeg om die tegenstelling niet met topografie of met ‘mental maps’ te verbinden, maar je ziet het veel in de media. Zo is het in Nederland nog steeds heel normaal om elke verkiezing in Oost-Europa te duiden volgens het binaire systeem van ‘pro-EU’ vs ‘pro-Russisch’. Dat zou impliceren dat de meeste Oost-Europeanen (en daarmee de West-Europeanen) nog steeds in een Koude Oorlog-traditie staan.

Dat is foutief. Afgezien van het feit dat de Oost-Europese landen onderling enorm verschillen – in cultuur, economische ontwikkeling, demografie, democratie, geopolitieke oriëntatie, sociale cohesie, etc. – is ook de ideeënstrijd aldaar al lang niet meer gebaseerd op de tegenstelling tussen de liberaal-democratische orde en de links-communistische vijand. De realiteit is dat nu, bijna vijftien jaar na de toetreding tot de EU in 2004, het liberaal-democratische vernislaagje is afgebladderd, en het zeer complexe slagveld van politieke ideeën is blootgelegd. Die ontwikkeling is begonnen in Oost-Europa, maar heeft inmiddels ook de West-Europese samenlevingen bereikt. De tegenstelling kun je – zeker in het tijdperk van de online vernetwerkte politieke bewegingen – niet meer geografisch lokaliseren. Er is een ander ideologisch terrein blootgelegd.

De populisten (en dan vooral zijn antagonisten Orbán en Kaczynski), zo vindt Verhofstadt, willen terug naar vroeger (het duistere verleden, zogezegd) en de liberale democraten staan in het heden, of beter nog, ze koersen naar de toekomst.

Daar, op het slagveld, strijden veel en veelvormige ideeën. Sommige stammen inderdaad uit de overzichtelijke tweestrijd in de Koude Oorlog, maar de meeste niet. We vinden er van alles: nationalisme, separatisme, retro-religie, orthodoxe fantasieën, panslavisme, libertinisme, liberalisme, klassiek kapitalisme, autocratie, democratie, associatieve democratie, fascisme, neocorporatisme, illiberale democratie, en bizarre combinaties. Veel hiervan is ook bon-ton in West-Europese politieke en intellectuele kringen, maar in Oost-Europa is het uitgesprokener, en soms ook luider. Dat komt door de turbulente snelheid waarmee alles daar sinds 1989 veranderd is. In een dergelijk onstuimig proces rammelden er meer schroefjes los dan in de in West-Europa tot voor kort nog stevige status quo.

New Europe worn out parliamentary system 1930s

Illustratie uit tijdschrift “New Britain”, 1933.

Vooroorlogs vs naoorlogs

Geschiedenis herhaalt zich nooit, althans niet op dezelfde manier. Wel waart er regelmatig een historische ‘geest’ rond, een tijdgeest, een ‘end of history’ of een ‘populistische lente’. Al die historische ‘geesten’ resoneren met het verleden.

De moord op Frans Ferdinand in Sarajevo in 1914 is vaak beschreven als een onooglijke gebeurtenis in een achterlopende regio van het continent. Een gewelddadigheid in de achtertuin, die nota bene leidde tot een wereldoorlog. Ook de Joegoslavische burgeroorlog in de jaren negentig werd beschreven als iets van ‘vroeger’, een soort echo van een vergane tijd van Europese barbarij. Over de normatieve lading van die observaties zijn al boekenkasten vol geschreven, maar wat ik betoog is vooral dat de positionering in tijd misleidend is: Zij zijn van vroeger, wij van nu. De problemen – en soms de gewelddadigheden – in Oost-Europa zijn doorgaans geen vage echo van wat was, maar de vroege voorbode van wat komt. De Amerikaanse visionaire politieke analist Francis Fukuyama geeft in zijn laatste boek over Identiteit (2018) ook al toe dat na de ‘End of History’ de ‘Last Man’ zich uit verveling zal storten op zijn identiteit, en bereid is daar veiligheid en democratie voor op te geven.

In 2004 groeiden Oost- en West-Europa samen, althans op papier. Dat was een moment van euforie. Het leek een gevoel van hereniging, en een terugkeer, eigenlijk iets zoals de Duitsers in 1989 hebben ervaren. Het is begrijpelijk dat Oost- en West-Europa daarna vijftien jaar nodig hadden om elkaar wat beter te leren kennen. De ontmoetingsfase is nu over, we zijn een soort familie geworden. Dat betekent ook dat de problemen nu niet meer van Oost of van West zijn, maar ‘gewoon’ Europees.

Niet de Europese Commissie staat tegenover Hongarije, of het Westen tegenover het Oosten, maar de ‘vooroorlogse’ Europeanen staan tegenover de ‘naoorlogse’. Het is de chaotische en radicale ideeënstrijd van het interbellum tegenover de ordentelijke liberale en centrumrechtse democratie van de wederopbouw. De eeuwherdenking van de wapenstilstand van 1918 is gepasseerd en heeft nauwelijks gezamenlijk inzicht gebracht. In die zin is er inderdaad nog geen ‘end in sight’. De komende jaren zullen de tegenstellingen tussen een vooroorlogs en naoorlogs Europa zich waarschijnlijker alleen nog maar scherper aftekenen.

Kortom: de slechte oude tijd is actueler dan ooit.

Dit essay verscheen op 24 december 2018 op de website van Donau – Tijdschrift over Midden- en Zuidoost-Europa.